German

Detailed Translations for möchten from German to Dutch

möchten:

möchten verb

  1. möchten (wollen)
    willen; wensen
    • willen verb (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
    • wensen verb (wens, wenst, wenste, wensten, gewenst)

Translation Matrix for möchten:

NounRelated TranslationsOther Translations
wensen Begehren; Begierde; Verlangen
VerbRelated TranslationsOther Translations
wensen möchten; wollen
willen möchten; wollen helfen; müssen; sollen; wollen

Wiktionary Translations for möchten:

möchten
verb
  1. toegestaan zijn

möchten form of mögen:

mögen verb (mag, magst, mochte, mochtet, gemocht)

  1. mögen (dürfen; können)
    mogen
    • mogen verb (mag, mocht, mochten, gemogen)
  2. mögen (lecker finden; gerne essen; gerne trinken)
    houden van; lekker vinden; lusten
  3. mögen (im Stande sein; können; dürfen; sollen)
    kunnen; in staat zijn; vermogen
    • kunnen verb (kan, kunt, kon, konden, gekund)
    • in staat zijn verb (ben in staat, bent in staat, is in staat, was in staat, waren in staat, in staat geweest)
    • vermogen verb

Conjugations for mögen:

Präsens
  1. mag
  2. magst
  3. mag
  4. mögen
  5. mögt
  6. mögen
Imperfekt
  1. mochte
  2. mochtest
  3. mochte
  4. mochten
  5. mochtet
  6. mochten
Perfekt
  1. habe gemocht
  2. hast gemocht
  3. hat gemocht
  4. haben gemocht
  5. habt gemocht
  6. haben gemocht
1. Konjunktiv [1]
  1. möge
  2. mögst
  3. möge
  4. mögen
  5. möget
  6. mögen
2. Konjunktiv
  1. möchte
  2. möchtest
  3. möchte
  4. möchten
  5. möchten
  6. möchten
Futur 1
  1. werde mögen
  2. wirst mögen
  3. wird mögen
  4. werden mögen
  5. werdet mögen
  6. werden mögen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde mögen
  2. würdest mögen
  3. würde mögen
  4. würden mögen
  5. würdet mögen
  6. würden mögen
Diverses
  1. mag!
  2. mögt!
  3. mögen Sie!
  4. gemocht
  5. mögend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for mögen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lusten Lüste; Wollüste
vermogen Arbeitskraft; Energie; Fähigkeit; Kapazität; Kraft; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Macht; Reichtum; Stärke; Vermögen
VerbRelated TranslationsOther Translations
houden van gerne essen; gerne trinken; lecker finden; mögen lieben; liebhaben
in staat zijn dürfen; im Stande sein; können; mögen; sollen
kunnen dürfen; im Stande sein; können; mögen; sollen
lekker vinden gerne essen; gerne trinken; lecker finden; mögen
lusten gerne essen; gerne trinken; lecker finden; mögen
mogen dürfen; können; mögen
vermogen dürfen; im Stande sein; können; mögen; sollen

Synonyms for "mögen":

  • abfahren auf; bevorteilen; bevorzugen; den Vorzug geben; eine Vorliebe haben für; favorisieren; geil sein auf; gerne mögen; lieber wollen; neigen; präferieren; spitz sein auf; stehen auf; vorziehen
  • leiden können; ans Herz gewachsen; für etwas übrig haben; gernhaben; gewogen sein; gut ausstehen können; ins Herz schließen; lieb gewonnen haben; lieb haben; liebgewonnen haben; liebhaben; mit jemandem gut können; mit jemandem können; mit jmd. können
  • auf jemanden stehen; gefallen; Gefallen finden an; in jemanden verliebt sein; lieben; vergöttern; interagieren

Wiktionary Translations for mögen:

mögen
verb
  1. toegestaan zijn

Cross Translation:
FromToVia
mögen houden van; leuk vinden; graag lusten; lusten; graag hebben like — enjoy
mögen graag zien; graag hebben; leuk vinden; aangetrokken voelen tot like — find attractive
mögen mogen may — have permission to
mögen houden van; hechten aan; mogen; waarderen; beminnen; liefhebben aimerressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose.
mögen hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).
mögen hopen; begeren; trek hebben in; verkiezen; verlangen; wensen souhaiterformer un souhait.



Dutch

Detailed Translations for möchten from Dutch to German

mogen:

mogen verb (mag, mocht, mochten, gemogen)

  1. mogen
    mögen; dürfen; können
    • mögen verb (mag, magst, mochte, mochtet, gemocht)
    • dürfen verb (darf, darfst, durfte, durftet, gedurft)
    • können verb (kann, kannst, konnt, gekonnt)

Conjugations for mogen:

o.t.t.
  1. mag
  2. mag
  3. mag
  4. mogen
  5. moogt
  6. mogen
o.v.t.
  1. mocht
  2. mocht
  3. mocht
  4. mochten
  5. mochten
  6. mochten
v.t.t.
  1. heb gemogen
  2. hebt gemogen
  3. heeft gemogen
  4. hebben gemogen
  5. hebben gemogen
  6. hebben gemogen
v.v.t.
  1. had gemogen
  2. had gemogen
  3. had gemogen
  4. hadden gemogen
  5. hadden gemogen
  6. hadden gemogen
o.t.t.t.
  1. zal mogen
  2. zult mogen
  3. zal mogen
  4. zullen mogen
  5. zullen mogen
  6. zullen mogen
o.v.t.t.
  1. zou mogen
  2. zou mogen
  3. zou mogen
  4. zouden mogen
  5. zouden mogen
  6. zouden mogen
diversen
  1. mag!
  2. moogt!
  3. gemogen
  4. mogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for mogen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dürfen mogen in staat zijn; kunnen; vermogen
können mogen iets mogen; in het vermogen liggen; in staat zijn; kunnen; vermogen
mögen mogen houden van; in staat zijn; kunnen; lekker vinden; lusten; vermogen

Antonyms for "mogen":


Related Definitions for "mogen":

  1. hem aardig vinden1
    • ik mag die leraar wel1
  2. nodig of wenselijk zijn1
    • je mag wel oppassen1
  3. toestemming hebben1
    • ik mag vanavond naar de film1

Wiktionary Translations for mogen:

mogen
verb
  1. toegestaan zijn
mogen
verb
  1. Modalverb (mit Infinitiv): die Erlaubnis haben, etwas zu tun

Cross Translation:
FromToVia
mogen dürfen; können can — may
mogen könnten; mögen; dürfen may — have permission to
mogen mögen; achten; schätzen; wertschätzen; würdigen; gern haben; Zuneigung empfinden für aimerressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose.
mogen schätzen; abschätzen; achten; mögen; wertschätzen; würdigen; einschätzen; hochschätzen; hochachten; ehren apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).
mogen können; dürfen; vermögen pouvoir — Être capable, avoir la faculté, être en état de