Translate Absonderung from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Absonderung:
- isolatie; afscheiding; isolering; afzondering; beschot; tussenmuur; schot; tussenschot; afsplitsing
Wiktionary:
- Absonderung → afzondering

German

Detailed Translations for Absonderung from German to Dutch

die Absonderung (Isolation 2)
de isolatie
- isolatie [de ~ (v)] noun
die Absonderung (Abtrennung; Isolierung; Trennung)
de afscheiding; de isolering; de afzondering
- afscheiding [de ~ (v)] noun
- isolering [de ~ (v)] noun
- afzondering [de ~ (v)] noun
die Absonderung (Abtrennung; Trennung)
de afscheiding; het beschot; de tussenmuur; de schot; het tussenschot
- afscheiding [de ~ (v)] noun
- beschot [het ~] noun
- tussenmuur [de ~ (m)] noun
- schot [de ~ (m)] noun
- tussenschot [het ~] noun
die Absonderung (Abspaltung; Trennung; Abtrennung)
de afscheiding; de afsplitsing
- afscheiding [de ~ (v)] noun
- afsplitsing [de ~ (v)] noun

Abkapselung; Isolation; Isolierung; Separation; Separierung; Trennung; Vereinsamung; Vereinzelung
Auswurf; Sekretion; Sezernierung

Absonderung

noun

Noun	Related Translations	Other Translations
afscheiding	Absonderung; Abspaltung; Abtrennung; Isolierung; Trennung	Abtrennung; Ausscheidung; Drahtgitter; Einzäunung; Eiter; Gatter; Gitter; Gitterzaun; Glaubensspaltung; Schisma; Spaltung; Umzäunung; Vergitterung; Zaun
afsplitsing	Absonderung; Abspaltung; Abtrennung; Trennung	Abspaltung
afzondering	Absonderung; Abtrennung; Isolierung; Trennung
beschot	Absonderung; Abtrennung; Trennung	Holzverkleidung
isolatie	Absonderung; Isolation 2	Isolation
isolering	Absonderung; Abtrennung; Isolierung; Trennung
schot	Absonderung; Abtrennung; Trennung
tussenmuur	Absonderung; Abtrennung; Trennung	Trennwand; Zwischenwand
tussenschot	Absonderung; Abtrennung; Trennung