Summary


German

Detailed Translations for Biskuit from German to Dutch

Biskuit:

Biskuit [das ~] noun

  1. Biskuit (Zwieback; Kuchen; Keks; Gebäck)
    het koekje; de biscuit; de koek; het kaakje; het biscuitje
  2. Biskuit (Keks; Kuchen; Gebäck)
    kleine kaak; het kaakje; het biskwietje

Translation Matrix for Biskuit:

NounRelated TranslationsOther Translations
biscuit Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen; Zwieback
biscuitje Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen; Zwieback
biskwietje Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen
kaakje Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen; Zwieback
kleine kaak Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen
koek Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen; Zwieback
koekje Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen; Zwieback

Synonyms for "Biskuit":