Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate grassieren

Translate grassieren from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. grassieren:

German

Detailed Translations for grassieren from German to Dutch

grassieren:

grassieren verb (grassiere, grassierst, grassiert, grassierte, grassiertet, grassiert)

  1. grassieren (herausschreien; rasen; schreien; )
    brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen
    • brullen verb (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • uitroepen verb (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitschreeuwen verb (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)

Conjugations for grassieren:

Präsens
  1. grassiere
  2. grassierst
  3. grassiert
  4. grassieren
  5. grassiert
  6. grassieren
Imperfekt
  1. grassierte
  2. grassiertest
  3. grassierte
  4. grassierten
  5. grassiertet
  6. grassierten
Perfekt
  1. habe grassiert
  2. hast grassiert
  3. hat grassiert
  4. haben grassiert
  5. habt grassiert
  6. haben grassiert
1. Konjunktiv [1]
  1. grassiere
  2. grassierest
  3. grassiere
  4. grassieren
  5. grassieret
  6. grassieren
2. Konjunktiv
  1. grassierte
  2. grassiertest
  3. grassierte
  4. grassierten
  5. grassiertet
  6. grassierten
Futur 1
  1. werde grassieren
  2. wirst grassieren
  3. wird grassieren
  4. werden grassieren
  5. werdet grassieren
  6. werden grassieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde grassieren
  2. würdest grassieren
  3. würde grassieren
  4. würden grassieren
  5. würdet grassieren
  6. würden grassieren
Diverses
  1. grassiere!
  2. grassiert!
  3. grassieren Sie!
  5. grassiert
  6. grassierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for grassieren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
brullen bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; poltern; schreien; skandieren; toben; weinen
het uitgillen bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
uitroepen bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; ausrufen; brüllen; herausschreien; kreischen
uitschreeuwen bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen

Synonyms for "grassieren":








Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0319 seconds
Page rendered in 1.0 seconds