German

Detailed Translations for spenden from German to Dutch

spenden:

spenden verb

  1. spenden (geben; schenken; gießen; )
    geven; schenken; doneren
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren verb (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)
  2. spenden (verschwenden)
    erdoor jagen
    • erdoor jagen verb (jaag erdoor, jaagt erdoor, joeg erdoor, joegen erdoor, erdoor gejaagd)

Translation Matrix for spenden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
doneren ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken
erdoor jagen spenden; verschwenden
geven ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken anbieten; austragen; besorgen; bieten; darbieten; darreichen; einflößen; eingeben; geben; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; jemandem etwas verabreichen; liefern; präsentieren; reichen; senden; verabreichen; verordnen; zustellen; überreichen
schenken ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken ausgießen; ausschütten; austragen; besorgen; donieren; einschenken; geben; gießen; hergeben; herreichen; hineingießen; ins Haus liefern; liefern; nachgiessen; nachschenken; reichen; schenken; schütten; senden; stiften; stürzen; verschenken; weggeben; zustellen

Synonyms for "spenden":


Wiktionary Translations for spenden: