German

Detailed Translations for verkündigen from German to Dutch

verkündigen:

verkündigen verb (verkündige, verkündigst, verkündigt, verkündigte, verkündigtet, verkündigt)

  1. verkündigen (veröffentlichen; bekanntmachen; bekanntgeben)
    bekend maken; afkondigen; bekendmaken; openbaar maken; aflezen; afroepen; oplezen
    • afkondigen verb (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
    • bekendmaken verb (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • openbaar maken verb (maak openbaar, maakt openbaar, maakte openbaar, maakten openbaar, openbaar gemaakt)
    • aflezen verb (lees af, leest af, las af, lazen af, afgelezen)
    • afroepen verb (roep af, roept af, riep af, riepen af, afgeroepen)
    • oplezen verb (lees op, leest op, las op, lazen op, opgelezen)
  2. verkündigen (ausrufen; verlesen; bekanntmachen)
    afroepen; namen afroepen; omroepen
    • afroepen verb (roep af, roept af, riep af, riepen af, afgeroepen)
    • omroepen verb (roep om, roept om, riep om, riepen om, omgeroepen)
  3. verkündigen (proklamieren; verkünden)
    bekendmaken; proclameren; afkondigen
    • bekendmaken verb (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • proclameren verb (proclameer, proclameert, proclameerde, proclameerden, geproclameerd)
    • afkondigen verb (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
  4. verkündigen (bekanntmachen; verlesen)
    omroepen; nieuwsberichten omroepen

Conjugations for verkündigen:

Präsens
  1. verkündige
  2. verkündigst
  3. verkündigt
  4. verkündigen
  5. verkündigt
  6. verkündigen
Imperfekt
  1. verkündigte
  2. verkündigtest
  3. verkündigte
  4. verkündigten
  5. verkündigtet
  6. verkündigten
Perfekt
  1. habe verkündigt
  2. hast verkündigt
  3. hat verkündigt
  4. haben verkündigt
  5. habt verkündigt
  6. haben verkündigt
1. Konjunktiv [1]
  1. verkündige
  2. verkündigest
  3. verkündige
  4. verkündigen
  5. verkündiget
  6. verkündigen
2. Konjunktiv
  1. verkündigte
  2. verkündigtest
  3. verkündigte
  4. verkündigten
  5. verkündigtet
  6. verkündigten
Futur 1
  1. werde verkündigen
  2. wirst verkündigen
  3. wird verkündigen
  4. werden verkündigen
  5. werdet verkündigen
  6. werden verkündigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verkündigen
  2. würdest verkündigen
  3. würde verkündigen
  4. würden verkündigen
  5. würdet verkündigen
  6. würden verkündigen
Diverses
  1. verkündig!
  2. verkündigt!
  3. verkündigen Sie!
  4. verkündigt
  5. verkündigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for verkündigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aflezen Ablesen
bekendmaken Ankündigen; Annoncieren; Ansagen; Bekannntmachen
oplezen Ablesen
VerbRelated TranslationsOther Translations
afkondigen bekanntgeben; bekanntmachen; proklamieren; verkünden; verkündigen; veröffentlichen ankündigen; anordnen; ansagen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; dekretieren; diktieren; etwas erlaßen; verlesen; verordnen; vorschreiben
aflezen bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen ablesen; auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verlesen
afroepen ausrufen; bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; verlesen; veröffentlichen
bekend maken bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen
bekendmaken bekanntgeben; bekanntmachen; proklamieren; verkünden; verkündigen; veröffentlichen
namen afroepen ausrufen; bekanntmachen; verkündigen; verlesen
nieuwsberichten omroepen bekanntmachen; verkündigen; verlesen
omroepen ausrufen; bekanntmachen; verkündigen; verlesen rundfunken
openbaar maken bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen
oplezen bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen
proclameren proklamieren; verkünden; verkündigen

Synonyms for "verkündigen":

  • herausposaunen; nachdrücklich kundtun; predigen