Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. familiarise:


English

Detailed Translations for familiarise from English to Dutch

familiarise:

familiarise verb, British

  1. familiarise (aquire; get used to; master; learn; familiarize)
    eigenmaken; aanwennen; gewend raken; leren
    • eigenmaken verb (maak eigen, maakt eigen, maakte eigen, maakten eigen, eigengemaakt)
    • aanwennen verb (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)
    • gewend raken verb (raak gewend, raakt gewend, raakte gewend, raakten gewend, gewend geraakt)
    • leren verb (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)

Translation Matrix for familiarise:

NounRelated TranslationsOther Translations
leren learning; studying
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanwennen aquire; familiarise; familiarize; get used to; learn; master
eigenmaken aquire; familiarise; familiarize; get used to; learn; master
gewend raken aquire; familiarise; familiarize; get used to; learn; master acclimatise; acclimatize; naturalise; naturalize; settle down
leren aquire; familiarise; familiarize; get used to; learn; master absorb; acquire; collect; educate; gain; get the hang of; learn; pick up; practice; practise; qualify; receive; study; studying; teach; train
- acquaint; familiarize

Synonyms for "familiarise":


Related Definitions for "familiarise":

  1. make familiar or conversant with1