English

Detailed Translations for receiver from English to Dutch

receiver:

receiver [the ~] noun

  1. the receiver (recipient; addressee)
    de ontvanger; de recipiënt
  2. the receiver (recipient; addressee)
  3. the receiver
    de bewindvoerder
  4. the receiver (telephone; phone; handset)
    de telefoon; het telefoontoestel
  5. the receiver (consignee; recipient; addressee)
    de ontvanger; hij die ontvangt
  6. the receiver (receiver of stolen goods; fence)

Translation Matrix for receiver:

NounRelated TranslationsOther Translations
bewindvoerder receiver
handelaar in gestolen goederen fence; receiver; receiver of stolen goods
heler fence; receiver; receiver of stolen goods
hij die ontvangt addressee; consignee; receiver; recipient
iemand aan wie iets gegeven wordt addressee; receiver; recipient
ontvanger addressee; consignee; receiver; recipient recipient
recipiënt addressee; receiver; recipient
telefoon handset; phone; receiver; telephone telephone
telefoontoestel handset; phone; receiver; telephone
- liquidator; pass catcher; pass receiver; receiving system; recipient; telephone receiver

Related Words for "receiver":

  • receivers

Synonyms for "receiver":


Related Definitions for "receiver":

  1. set that receives radio or tv signals1
  2. earphone that converts electrical signals into sounds1
  3. a person who receives something1
  4. (law) a person (usually appointed by a court of law) who liquidates assets or preserves them for the benefit of affected parties1
  5. a football player who catches (or is supposed to catch) a forward pass1
  6. the tennis player who receives the serve1

Wiktionary Translations for receiver:

receiver
noun
  1. telephone handset

receive:

to receive verb (receives, received, receiving)

  1. to receive
    ontvangen; krijgen; in ontvangst nemen; opstrijken
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • krijgen verb (krijg, krijgt, kreeg, kregen, gekregen)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
    • opstrijken verb (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)
  2. to receive
    aanpakken; aanvatten
    • aanpakken verb (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • aanvatten verb (vat aan, vatte aan, vatten aan, aangevat)
  3. to receive (accept; collect)
    ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden verb (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
  4. to receive (contract; get; catch)
    oplopen; onverlangd krijgen; opdoen
  5. to receive (catch on the way; intercept)
    opvangen; onderscheppen; ondervangen; afvangen; onderweg opvangen
    • opvangen verb (vang op, vangt op, ving op, vingen op, opgevangen)
    • onderscheppen verb (onderschep, onderschept, onderschepte, onderschepten, onderschept)
    • ondervangen verb (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
    • afvangen verb (vang af, vangt af, ving af, vingen af, afgevangen)
  6. to receive (learn; gain; absorb; collect)
    leren; kennis opdoen; opsteken; meekrijgen; oppikken; meepikken
    • leren verb (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • opsteken verb (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)
    • meekrijgen verb (krijg mee, krijgt mee, kreeg mee, kregen mee, meegekregen)
    • oppikken verb (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • meepikken verb (pik mee, pikt mee, pikte mee, pikten mee, meegepikt)

Conjugations for receive:

present
  1. receive
  2. receive
  3. receives
  4. receive
  5. receive
  6. receive
simple past
  1. received
  2. received
  3. received
  4. received
  5. received
  6. received
present perfect
  1. have received
  2. have received
  3. has received
  4. have received
  5. have received
  6. have received
past continuous
  1. was receiving
  2. were receiving
  3. was receiving
  4. were receiving
  5. were receiving
  6. were receiving
future
  1. shall receive
  2. will receive
  3. will receive
  4. shall receive
  5. will receive
  6. will receive
continuous present
  1. am receiving
  2. are receiving
  3. is receiving
  4. are receiving
  5. are receiving
  6. are receiving
subjunctive
  1. be received
  2. be received
  3. be received
  4. be received
  5. be received
  6. be received
diverse
  1. receive!
  2. let's receive!
  3. received
  4. receiving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for receive:

NounRelated TranslationsOther Translations
aannemen adoption; presumption; presupposition
aanpakken laying hands on; taking hold of
aanvaarden acceptance; accepting; inner acceptance; intake
aanvatten laying hands on; taking hold of
accepteren acceptance; intake
afvangen catching in
leren learning; studying
meekrijgen winning over
opsteken holding up; putting up
VerbRelated TranslationsOther Translations
aannemen accept; collect; receive abide; accept; accept a gift; adopt; believe; believe in; employ; engage; hire; presume; recruit; sign on; take; take on; take possession of
aanpakken receive be drastic; catch; dive in; fall to; get to work; seize; serve oneself; take; take on
aanvaarden accept; collect; receive abide; accept; accept a gift; let come; let happen; put up with; submit to; take; take on; take possession of
aanvatten receive
accepteren accept; collect; receive abide; accept; accept a gift; let come; let happen; put up with; submit to; take; take on; take possession of
afvangen catch on the way; intercept; receive
in ontvangst nemen accept; collect; receive
kennis opdoen absorb; collect; gain; learn; receive
krijgen receive
leren absorb; collect; gain; learn; receive acquire; aquire; educate; familiarise; familiarize; get the hang of; get used to; learn; master; pick up; practice; practise; qualify; study; studying; teach; train
meekrijgen absorb; collect; gain; learn; receive
meepikken absorb; collect; gain; learn; receive get a piece of the pie; get one's share
onderscheppen catch on the way; intercept; receive
ondervangen catch on the way; intercept; receive abolish; annul; cancel; meet with objections; neutralise; neutralize; nullify; undo; unhitch; unpick
onderweg opvangen catch on the way; intercept; receive
ontvangen accept; collect; receive entertain; regale; welcome
onverlangd krijgen catch; contract; get; receive
opdoen catch; contract; get; receive
oplopen catch; contract; get; receive
oppikken absorb; collect; gain; learn; receive acquire; collect; fetch; gather; get the hang of; glean; learn; pick up; study
opsteken absorb; collect; gain; learn; receive acquire; get the hang of; learn; light a cigaret; pick up; study
opstrijken receive
opvangen catch on the way; intercept; receive accomodate; admit; bear; capture; catch; give shelter
- encounter; experience; find; get; have; incur; invite; meet; obtain; pick up; take in; welcome
OtherRelated TranslationsOther Translations
- accept; answer; meet

Related Words for "receive":


Synonyms for "receive":


Antonyms for "receive":

  • say farewell

Related Definitions for "receive":

  1. convert into sounds or pictures1
    • receive the incoming radio signals1
  2. receive a specified treatment (abstract)1
    • These aspects of civilization do not find expression or receive an interpretation1
    • His movie received a good review1
  3. regard favorably or with disapproval1
    • Her new collection of poems was not well received1
  4. accept as true or valid1
    • He received Christ1
  5. bid welcome to; greet upon arrival1
  6. partake of the Holy Eucharist sacrament1
  7. express willingness to have in one's home or environs1
    • The community warmly received the refugees1
  8. register (perceptual input)1
  9. go through (mental or physical states or experiences)1
    • receive injuries1
  10. receive as a retribution or punishment1
  11. get something; come into possession of1
    • receive payment1
    • receive a gift1
    • receive letters from the front1
  12. have or give a reception1
    • The lady is receiving Sunday morning1
  13. experience as a reaction1
  14. To accept data from an external communications system, such as a local area network (LAN) or a telephone line, and store the data as a file.2

Wiktionary Translations for receive:

receive
verb
  1. get
  2. take possession of
  3. To act as a host for guests
  4. telecommunications: To detect a signal
receive
verb
  1. te verduren krijgen.
  2. het verkrijgen van zaken zoals loon en berichten
  3. het op bezoek krijgen van gasten
  4. in ontvangst nemen

Cross Translation:
FromToVia
receive aanvaarden; akcepteren annehmen — in Empfang nehmen
receive krijgen; pakken; bekomen bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
receive krijgen; bekomen; pakken bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
receive krijgen; bekomen; pakken bekommen — (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
receive ontvangen erhalten — (transitiv) etwas bekommen
receive aanvaarden; aannemen; ontvangen; accepteren accepter — Traductions à trier suivant le sens
receive groeten; begroeten; genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen accueillir — Traductions à trier suivant le sens
receive goedvinden; het eens zijn; toegeven; toestemmen; binnenlaten; toelaten; accepteren; aannemen; ontvangen admettrerecevoir par choix, faveur ou condescendance.
receive aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
receive accepteren; aannemen; ontvangen agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.
receive accepteren; aannemen; ontvangen; oogsten; collecteren; innen; inzamelen; plukken; rapen; verzamelen recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».
receive accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
receive accepteren; aannemen; ontvangen; doorstaan; lijden; ondergaan; uitstaan; velen; verdragen souffrirsentir de la douleur.

Related Translations for receiver