Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. remove one's clothes:


English

Detailed Translations for remove one's clothes from English to Dutch

remove one's clothes:

remove one's clothes verb

  1. remove one's clothes (undress; take off; disrobe)
    uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden
    • uittrekken verb (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uitdoen verb (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
    • uitkleden verb (kleed uit, kleedt uit, kleedde uit, kleedden uit, uitgekleed)
    • ontkleden verb (ontkleed, ontkleedt, ontkleedde, ontkleedden, ontkleed)
  2. remove one's clothes (undress)
    van kleding ontdoen; uitkleden

Translation Matrix for remove one's clothes:

NounRelated TranslationsOther Translations
uitkleden undressing
VerbRelated TranslationsOther Translations
ontkleden disrobe; remove one's clothes; take off; undress
uitdoen disrobe; remove one's clothes; take off; undress disconnect; extinguish; make out; matter; put out; set out; switch off; turn off; turn out
uitkleden disrobe; remove one's clothes; take off; undress
uittrekken disrobe; remove one's clothes; take off; undress get undone; pull out; unpick; untie
van kleding ontdoen remove one's clothes; undress

Related Translations for remove one's clothes