Spanish

Detailed Translations for cautivar from Spanish to Dutch

cautivar:

cautivar verb

  1. cautivar (encadenar; poner las esposas)
    handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan
    • handboeien omdoen verb (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
    • ketenen verb (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • in de boeien slaan verb (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)
  2. cautivar (atrapar; comprender; detener; )
    snappen; betrappen
    • snappen verb (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen verb (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  3. cautivar (aprisionar; encerrar; arrestar; )
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • aanhouden verb (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten verb (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren verb (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen verb (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken verb (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen verb (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  4. cautivar (coger; tomar; agarrar; encadenar; poner las esposas)
    boeien; ketenen; binden; kluisteren
    • boeien verb (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
    • ketenen verb (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • binden verb (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • kluisteren verb (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)
  5. cautivar (coger la atención; encadenar)
    boeien; aandacht vasthouden; gekluisterd zitten

Conjugations for cautivar:

presente
  1. cautivo
  2. cautivas
  3. cautiva
  4. cautivamos
  5. cautiváis
  6. cautivan
imperfecto
  1. cautivaba
  2. cautivabas
  3. cautivaba
  4. cautivábamos
  5. cautivabais
  6. cautivaban
indefinido
  1. cautivé
  2. cautivaste
  3. cautivó
  4. cautivamos
  5. cautivasteis
  6. cautivaron
fut. de ind.
  1. cautivaré
  2. cautivarás
  3. cautivará
  4. cautivaremos
  5. cautivaréis
  6. cautivarán
condic.
  1. cautivaría
  2. cautivarías
  3. cautivaría
  4. cautivaríamos
  5. cautivaríais
  6. cautivarían
pres. de subj.
  1. que cautive
  2. que cautives
  3. que cautive
  4. que cautivemos
  5. que cautivéis
  6. que cautiven
imp. de subj.
  1. que cautivara
  2. que cautivaras
  3. que cautivara
  4. que cautiváramos
  5. que cautivarais
  6. que cautivaran
miscelánea
  1. ¡cautiva!
  2. ¡cautivad!
  3. ¡no cautives!
  4. ¡no cautivéis!
  5. cautivado
  6. cautivando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for cautivar:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
arresteren detener
boeien esposas
ketenen esposas
snappen coger; comprender
vatten coger; comprender
VerbRelated TranslationsOther Translations
aandacht vasthouden cautivar; coger la atención; encadenar
aanhouden apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar; seguir
arresteren apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
binden agarrar; cautivar; coger; encadenar; poner las esposas; tomar agarrotar; amarrar; amordazar; atar; encuadernar
boeien agarrar; cautivar; coger; coger la atención; encadenar; poner las esposas; tomar fascinar; intrigar
gekluisterd zitten cautivar; coger la atención; encadenar
gevangennemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
handboeien omdoen cautivar; encadenar; poner las esposas
in de boeien slaan cautivar; encadenar; poner las esposas
in hechtenis nemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar
inrekenen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
ketenen agarrar; cautivar; coger; encadenar; poner las esposas; tomar
kluisteren agarrar; cautivar; coger; encadenar; poner las esposas; tomar
oppakken apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener; recoger; recoger del suelo
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
vatten apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar agarrar; atrapar; captar; coger; engastar; engañar; estafar; prender; timar; trabar

Synonyms for "cautivar":


Wiktionary Translations for cautivar:

cautivar
verb
  1. (overgankelijk) tot zich lokken, aantrekken, bekoren, op aangename wijze boeien
  2. te pakken krijgen

Cross Translation:
FromToVia
cautivar verleiden allure — to attempt to draw
cautivar aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc.
cautivar aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren appâterattirer avec un appât.
cautivar lokken; aanhalen; trekken; aantrekken attirertirer, faire venir à soi.
cautivar bezweren; bidden; smeken; aanhalen; trekken; aantrekken; aanlokken; bekoren; toelachen; verlekkeren solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.