Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. africhten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for africhten from Dutch to German

africhten:

africhten verb (richt af, richtte af, richtten af, afgericht)

  1. africhten (dier africhten; trainen; dresseren)
    abrichten; dressieren
    • abrichten verb (richte ab, richtest ab, richtet ab, richtete ab, richtetet ab, abgerichtet)
    • dressieren verb (dressiere, dressierst, dressiert, dressierte, dressiertet, dressiert)

Conjugations for africhten:

o.t.t.
  1. richt af
  2. richt af
  3. richt af
  4. richten af
  5. richten af
  6. richten af
o.v.t.
  1. richtte af
  2. richtte af
  3. richtte af
  4. richtten af
  5. richtten af
  6. richtten af
v.t.t.
  1. heb afgericht
  2. hebt afgericht
  3. heeft afgericht
  4. hebben afgericht
  5. hebben afgericht
  6. hebben afgericht
v.v.t.
  1. had afgericht
  2. had afgericht
  3. had afgericht
  4. hadden afgericht
  5. hadden afgericht
  6. hadden afgericht
o.t.t.t.
  1. zal africhten
  2. zult africhten
  3. zal africhten
  4. zullen africhten
  5. zullen africhten
  6. zullen africhten
o.v.t.t.
  1. zou africhten
  2. zou africhten
  3. zou africhten
  4. zouden africhten
  5. zouden africhten
  6. zouden africhten
diversen
  1. richt af!
  2. richtt af!
  3. afgericht
  4. africhtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

africhten [znw.] noun

  1. africhten (africhting)
    Abrichten; die Abrichtung; die Dressur

Translation Matrix for africhten:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abrichten africhten; africhting
Abrichtung africhten; africhting
Dressur africhten; africhting dresseren; dressuur; training
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrichten africhten; dier africhten; dresseren; trainen temmen
dressieren africhten; dier africhten; dresseren; trainen opleiden; scholen; temmen

Wiktionary Translations for africhten:

africhten
verb
  1. door middel van oefening voor iets geschikt maken

Related Translations for africhten