Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bukken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bukken from Dutch to German

bukken:

bukken verb (buk, bukt, bukte, bukten, gebukt)

  1. bukken (voorover bukken)
    sich nach vorne bücken; vorbeugen; sich ducken

Conjugations for bukken:

o.t.t.
  1. buk
  2. bukt
  3. bukt
  4. bukken
  5. bukken
  6. bukken
o.v.t.
  1. bukte
  2. bukte
  3. bukte
  4. bukten
  5. bukten
  6. bukten
v.t.t.
  1. heb gebukt
  2. hebt gebukt
  3. heeft gebukt
  4. hebben gebukt
  5. hebben gebukt
  6. hebben gebukt
v.v.t.
  1. had gebukt
  2. had gebukt
  3. had gebukt
  4. hadden gebukt
  5. hadden gebukt
  6. hadden gebukt
o.t.t.t.
  1. zal bukken
  2. zult bukken
  3. zal bukken
  4. zullen bukken
  5. zullen bukken
  6. zullen bukken
o.v.t.t.
  1. zou bukken
  2. zou bukken
  3. zou bukken
  4. zouden bukken
  5. zouden bukken
  6. zouden bukken
en verder
  1. ben gebukt
  2. bent gebukt
  3. is gebukt
  4. zijn gebukt
  5. zijn gebukt
  6. zijn gebukt
diversen
  1. buk!
  2. bukt!
  3. gebukt
  4. bukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bukken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sich ducken bukken; voorover bukken
sich nach vorne bücken bukken; voorover bukken
vorbeugen bukken; voorover bukken

Wiktionary Translations for bukken:

bukken
verb
  1. het lichaam geheel vooroverbuigen om bij iets lagers te komen
bukken
verb
  1. (reflexiv) den Oberkörper tief in Richtung Boden beugen

Cross Translation:
FromToVia
bukken bücken bend down — to bend one's legs while upright to get to a lower position
bukken bücken bend over — to bend one's upper body forward

Related Translations for bukken