Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. maal:
  2. malen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for maal from Dutch to German

maal:

maal [de ~] noun

  1. de maal (keer)
    – elk moment waarop het gebeurt 1
    Mal
    • Mal [das ~] noun

maal [het ~] noun

  1. het maal (maaltijd; eten; diner)
    – keer per dag dat je voedsel eet 1
    die Mahlzeit; Essen; die Speise

Translation Matrix for maal:

NounRelated TranslationsOther Translations
Essen diner; eten; maal; maaltijd brunch; eetwaren; eten; kost; proviand; spijs; spijziging; voeding; voedsel
Mahlzeit diner; eten; maal; maaltijd
Mal keer; maal stigma; wondteken van Christus
Speise diner; eten; maal; maaltijd eetwaren; eten; gerecht; proviand; schotel; spijs; voeding; voedingsmiddelen; voedsel
- keer; maaltijd

Related Words for "maal":

  • malen, maaltje, maaltjes

Synonyms for "maal":


Related Definitions for "maal":

  1. elk moment waarop het gebeurt1
    • ik zat voor de eerste maal in een sportwagen1
  2. keer per dag dat je voedsel eet1
    • ze bereidde een heerlijk maal voor ons1

Wiktionary Translations for maal:

maal
noun
  1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
  2. de handeling van eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt

Cross Translation:
FromToVia
maal mal times — multiplied by
maal Mal fois — Reprise
maal Essen; Mahlzeit; Fraß repas — Nourriture (sens général)

malen:

malen verb (maal, maalt, maalde, maalden, gemalen)

  1. malen (fijnmalen; vermalen)
    mahlen; zermahlen; feinmahlen
    • mahlen verb (mahle, mahlst, mahlt, mahlte, mahltet, gemahlt)
    • zermahlen verb (zermahle, zermahlst, zermahlt, zermahlte, zermahltet, zermahlt)
    • feinmahlen verb (mahle fein, mahlst fein, mahlt fein, mahlte fein, mahltet fein, feingemahlt)

Conjugations for malen:

o.t.t.
  1. maal
  2. maalt
  3. maalt
  4. malen
  5. malen
  6. malen
o.v.t.
  1. maalde
  2. maalde
  3. maalde
  4. maalden
  5. maalden
  6. maalden
v.t.t.
  1. heb gemalen
  2. hebt gemalen
  3. heeft gemalen
  4. hebben gemalen
  5. hebben gemalen
  6. hebben gemalen
v.v.t.
  1. had gemalen
  2. had gemalen
  3. had gemalen
  4. hadden gemalen
  5. hadden gemalen
  6. hadden gemalen
o.t.t.t.
  1. zal malen
  2. zult malen
  3. zal malen
  4. zullen malen
  5. zullen malen
  6. zullen malen
o.v.t.t.
  1. zou malen
  2. zou malen
  3. zou malen
  4. zouden malen
  5. zouden malen
  6. zouden malen
diversen
  1. maal!
  2. maalt!
  3. gemalen
  4. malend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for malen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
feinmahlen fijnmalen; malen; vermalen fijn drukken; fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
mahlen fijnmalen; malen; vermalen
zermahlen fijnmalen; malen; vermalen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren

Related Words for "malen":


Wiktionary Translations for malen:

malen
verb
  1. tussen twee harde voorwerpen fijnwrijven

Cross Translation:
FromToVia
malen reiben grate — shred
malen zermahlen; mahlen grind — to make smaller by breaking with a device
malen delirieren; irre reden; faseln délirer — Avoir le délire, être en délire.
malen mahlen moudre — Mettre en poudre au moyen du moulin.