Dutch

Detailed Translations for nagaan from Dutch to German

nagaan:

nagaan verb (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)

  1. nagaan (controleren; nakijken)
    kontrollieren; überprüfen; prüfen; nachprüfen; testen
    • kontrollieren verb (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
    • überprüfen verb (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • prüfen verb (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • nachprüfen verb (prüfe nach, prüfst nach, prüft nach, prüfte nach, prüftet nach, nachgeprüft)
    • testen verb (teste, testest, testet, testete, testetet, getestet)
  2. nagaan (natrekken; checken; verifiëren)
    überprüfen; verifizieren; nachgehen; nachprüfen; erkunden; nachforschen; prüfen; untersuchen; nachspüren; feststellen; erforschen; forschen
    • überprüfen verb (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • verifizieren verb (verifiziere, verifizierst, verifiziert, verifizierte, verifiziertet, verifiziert)
    • nachgehen verb (geh nach, gehst nach, geht nach, ging nach, gingt nach, nachgegangen)
    • nachprüfen verb (prüfe nach, prüfst nach, prüft nach, prüfte nach, prüftet nach, nachgeprüft)
    • erkunden verb (erkunde, erkundest, erkundet, erkundete, erkundetet, erkundet)
    • nachforschen verb (forsche nach, forschst nach, forscht nach, forschte nach, forschtet nach, nachgeforscht)
    • prüfen verb (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • untersuchen verb (untersuche, untersuchst, untersucht, untersuchte, untersuchtet, untersucht)
    • nachspüren verb (spüre nach, spürst nach, spürt nach, spürte nach, spürtet nach, nachgespürt)
    • feststellen verb (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • erforschen verb (erforsche, erforscht, erforschte, erforschtet, erforscht)
    • forschen verb (forsche, forschst, forscht, forschte, forschtet, geforscht)
  3. nagaan (verifieren; zekerstellen)
    nachweisen; erweisen; beweisen; vorzeigen; vorweisen
    • nachweisen verb (weise nach, weisest nach, weist nach, wies nach, wieset nach, nachgewiesen)
    • erweisen verb (erweise, erweist, erwies, erwiest, erwiesen)
    • beweisen verb (beweise, beweist, bewies, bewiest, bewiesen)
    • vorzeigen verb (zeige vor, zeigst vor, zeigt vor, zog vor, zogt vor, vorgezogen)
    • vorweisen verb (weise vor, weist vor, wiest vor, wies vor, vorgewiesen)

Conjugations for nagaan:

o.t.t.
  1. ga na
  2. gaat na
  3. gaat na
  4. gaan na
  5. gaan na
  6. gaan na
o.v.t.
  1. ging na
  2. ging na
  3. ging na
  4. gingen na
  5. gingen na
  6. gingen na
v.t.t.
  1. ben nagegaan
  2. bent nagegaan
  3. is nagegaan
  4. zijn nagegaan
  5. zijn nagegaan
  6. zijn nagegaan
v.v.t.
  1. was nagegaan
  2. was nagegaan
  3. was nagegaan
  4. waren nagegaan
  5. waren nagegaan
  6. waren nagegaan
o.t.t.t.
  1. zal nagaan
  2. zult nagaan
  3. zal nagaan
  4. zullen nagaan
  5. zullen nagaan
  6. zullen nagaan
o.v.t.t.
  1. zou nagaan
  2. zou nagaan
  3. zou nagaan
  4. zouden nagaan
  5. zouden nagaan
  6. zouden nagaan
en verder
  1. heb nagegaan
  2. hebt nagegaan
  3. heeft nagegaan
  4. hebben nagegaan
  5. hebben nagegaan
  6. hebben nagegaan
diversen
  1. ga na!
  2. gaat na!
  3. nagegaan
  4. nagaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nagaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
beweisen nagaan; verifieren; zekerstellen aantonen; bewijzen; laten zien; presenteren; staven; tonen; vertonen
erforschen checken; nagaan; natrekken; verifiëren bespieden; bestuderen; doorvorsen; naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; speuren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verspieden; vorsen
erkunden checken; nagaan; natrekken; verifiëren bespieden; doorvorsen; inschrijven; kadastreren; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; speuren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verspieden; vorsen
erweisen nagaan; verifieren; zekerstellen aantonen; betonen; betuigen; bewaarheid worden; bewijzen; blijken; doneren; geven; laten zien; presenteren; schenken; staven; tonen; uitkomen; vertonen
feststellen checken; nagaan; natrekken; verifiëren bekijken; beleven; bemerken; bepalen; bespeuren; betogen; constateren; demonstreren; determineren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; voelen; waarnemen; zien
forschen checken; nagaan; natrekken; verifiëren beproeven; doorvorsen; naspeuren; nasporen; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; proberen; speuren; uitpluizen; uitproberen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; vorsen
kontrollieren controleren; nagaan; nakijken beproeven; controleren; examineren; gezaghebben; heersen; inspecteren; keuren; macht uitoefenen; narekenen; natellen; onder controle hebben; onderzoeken; overheersen; overhoren; regeren; schouwen; testen; toetsen
nachforschen checken; nagaan; natrekken; verifiëren bestuderen; doorvorsen; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; navorsen; onderzoeken; rechercheren; snuffelen; speuren; vorsen
nachgehen checken; nagaan; natrekken; verifiëren achterlopen; achternazitten; achtervolgen; bespieden; nazitten; onderzoeken; speuren; verspieden; volgen; vorsen
nachprüfen checken; controleren; nagaan; nakijken; natrekken; verifiëren controleren; examineren; narekenen; natellen; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
nachspüren checken; nagaan; natrekken; verifiëren naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; speuren; vorsen
nachweisen nagaan; verifieren; zekerstellen aantonen; bewijzen; laten zien; presenteren; staven; tonen; vertonen
prüfen checken; controleren; nagaan; nakijken; natrekken; verifiëren auditeren; bekijken; beproeven; bespieden; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; narekenen; natellen; onderzoeken; op de proef stellen; overhoren; proberen; proeven; schouwen; smaken; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verspieden; vorsen
testen controleren; nagaan; nakijken beproeven; examineren; keuren; onderzoeken; overhoren; proberen; proeven; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
untersuchen checken; nagaan; natrekken; verifiëren beproeven; inventariseren; keuren; naspeuren; nasporen; onderzoeken; speuren; testen; vorsen
verifizieren checken; nagaan; natrekken; verifiëren
vorweisen nagaan; verifieren; zekerstellen aantonen; bewijzen; etaleren; laten zien; openbaren; presenteren; staven; tentoonstellen; ter overweging geven; tonen; uitstallen; vertonen; voorleggen; zich uiten
vorzeigen nagaan; verifieren; zekerstellen aanbieden; aantonen; bewijzen; etaleren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; offreren; presenteren; staven; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen
überprüfen checken; controleren; nagaan; nakijken; natrekken; verifiëren beproeven; controleren; examineren; herkeuren; heronderzoeken; hervormen; herzien; keuren; nakijken; narekenen; natellen; nazien; onderzoeken; overhoren; reformeren; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; valideren; vorsen

Wiktionary Translations for nagaan:

nagaan
verb
  1. zeker maken dat een bewering of gevolgtrekking klopt
nagaan
verb
  1. nachvollziehen eines Sachverhaltes in Richtung seines Ursprunges

Cross Translation:
FromToVia
nagaan berücksichtigen; betrachten; erwägen; sich überlegen considérerregarder attentivement.
nagaan forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen; examinieren; inspizieren; nachsehen; prüfen; überprüfen; nachprüfen; betrachten; beschauen; mustern; besichtigen; durchgehen; durchsehen; begutachten; vergleichen examinerobserver avec attention, avec réflexion.
nagaan forschen; untersuchen; ausforschen; erforschen; unterforschen explorerparcourir une région inconnue qu’on venir de découvrir pour en connaître la situation, l’étendue, les mœurs, etc.
nagaan forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen fouiller — Traductions à trier suivant le sens
nagaan suchen; forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen; eine Untersuchung anstellen rechercher — (1)