Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. versturen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for versturen from Dutch to German

versturen:

versturen verb (verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)

  1. versturen (zenden)
    senden; abschicken; verschicken
    • senden verb (sende, sendest, sendet, sendete, sendetet, gesendet)
    • abschicken verb (schicke ab, schickst ab, schickt ab, schickte ab, schicktet ab, abgeschickt)
    • verschicken verb (verschicke, verschickst, verschickt, verschickte, verschicktet, verschickt)

Conjugations for versturen:

o.t.t.
  1. verstuur
  2. verstuurt
  3. verstuurt
  4. versturen
  5. versturen
  6. versturen
o.v.t.
  1. verstuurde
  2. verstuurde
  3. verstuurde
  4. verstuurden
  5. verstuurden
  6. verstuurden
v.t.t.
  1. heb verstuurd
  2. hebt verstuurd
  3. heeft verstuurd
  4. hebben verstuurd
  5. hebben verstuurd
  6. hebben verstuurd
v.v.t.
  1. had verstuurd
  2. had verstuurd
  3. had verstuurd
  4. hadden verstuurd
  5. hadden verstuurd
  6. hadden verstuurd
o.t.t.t.
  1. zal versturen
  2. zult versturen
  3. zal versturen
  4. zullen versturen
  5. zullen versturen
  6. zullen versturen
o.v.t.t.
  1. zou versturen
  2. zou versturen
  3. zou versturen
  4. zouden versturen
  5. zouden versturen
  6. zouden versturen
diversen
  1. verstuur!
  2. verstuurt!
  3. verstuurd
  4. versturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

versturen [znw.] noun

  1. versturen (afzenden; verzenden; posten; wegsturen)
    Abschicken; Absenden; die Postzustellung

Translation Matrix for versturen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abschicken afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
Absenden afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen verzending
Postzustellung afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen posten; terpostbezorging
VerbRelated TranslationsOther Translations
abschicken versturen; zenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
senden versturen; zenden afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; orderen; overhandigen; rondstralen; schenken; seinen; signalen geven; telegraferen; thuisbezorgen; uitstralen; uitzenden; verlenen; verstrekken; verwijzen; verzenden; zenden
verschicken versturen; zenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden

Wiktionary Translations for versturen:

versturen
verb
  1. iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven
versturen
noun
  1. das Versenden von Informationen elektronischer und nicht-elektronischer Natur
  2. der Transport von Gegenständen und Artikeln