Dutch

Detailed Translations for zeur from Dutch to German

zeur:

zeur [de ~] noun

  1. de zeur (zeurkous; geitenbreier; zeikerd; zemel; zeurpiet)
    der Meckerer; der Ekel; der Griesgram; der Nölpeter; der Nörgler; der Quengler; der Meckerfritze; die Nölsuse

Translation Matrix for zeur:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ekel geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet afgrijzen; deugniet; ellendeling; engerd; fielt; griezel; griezeltje; gruwen; guit; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; naarling; proleet; rakker; rotzak; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk; vlegel; walging; weerzin
Griesgram geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet brombeer; brompot; droefenis; grompot; kankeraar; kniesoor; knorrepot; moeilijkheid; mopperaar; narigheid; penarie; piekeraar; probleem; sjacherijn; tobber; treurnis; verdriet
Meckerer geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet brombeer; brompot; grompot; kankeraar; klooier; knorrepot; mopperaar
Meckerfritze geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
Nölpeter geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
Nölsuse geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
Nörgler geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet brombeer; brompot; grompot; hannes; kankeraar; knorrepot; mopperaar; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous; vitter; zeurpieten
Quengler geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet

Related Words for "zeur":


Wiktionary Translations for zeur:


Cross Translation:
FromToVia
zeur Nervensäge scie — Personne ou chose désagréable ou ennuyeuse.

zeuren:

zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)

  1. zeuren (klagen)
    klagen; sich beschweren; beanstanden; reklamieren
    • klagen verb (klage, klagst, klagt, klagte, klagtet, geklagt)
    • sich beschweren verb (beschwere mich, beschwerst dich, beschwert sich, beschwerte sich, beschwertet euch, sich beschwert)
    • beanstanden verb (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
    • reklamieren verb (reklamiere, reklamierst, reklamiert, reklamierte, reklamiertet, reklamiert)
  2. zeuren (drammen; aandringen; doordrukken; doordrammen)
    nerven; drängen; durchstoßen; einrammen; einhämmern
    • nerven verb
    • drängen verb (dränge, drängst, drängt, drängte, drängtet, gedrängt)
    • durchstoßen verb (durchstoße, durchstößst, durchstößt, durchstieß, durchstießt, durchstoßen)
    • einrammen verb (ramme ein, rammst ein, rammt ein, rammte ein, rammtet ein, eingerammt)
    • einhämmern verb (hämmere ein, hämmerst ein, hämmert ein, hämmerte ein, hämmertet ein, eingehämmert)
  3. zeuren (kankeren)
    schimpfen
    • schimpfen verb (schimpfe, schimpfst, schimpft, schimpfte, schimpftet, geschimpft)
  4. zeuren (talmen; hannesen; zeiken; )
    zügern; zweifeln; zaudern
    • zügern verb
    • zweifeln verb (zweifele, zweifelst, zweifelt, zweifelte, zweifeltet, gezweifelt)
    • zaudern verb (zaudere, zauderst, zaudert, zauderte, zaudertet, gezaudert)

Conjugations for zeuren:

o.t.t.
  1. zeur
  2. zeurt
  3. zeurt
  4. zeuren
  5. zeuren
  6. zeuren
o.v.t.
  1. zeurde
  2. zeurde
  3. zeurde
  4. zeurden
  5. zeurden
  6. zeurden
v.t.t.
  1. heb gezeurd
  2. hebt gezeurd
  3. heeft gezeurd
  4. hebben gezeurd
  5. hebben gezeurd
  6. hebben gezeurd
v.v.t.
  1. had gezeurd
  2. had gezeurd
  3. had gezeurd
  4. hadden gezeurd
  5. hadden gezeurd
  6. hadden gezeurd
o.t.t.t.
  1. zal zeuren
  2. zult zeuren
  3. zal zeuren
  4. zullen zeuren
  5. zullen zeuren
  6. zullen zeuren
o.v.t.t.
  1. zou zeuren
  2. zou zeuren
  3. zou zeuren
  4. zouden zeuren
  5. zouden zeuren
  6. zouden zeuren
diversen
  1. zeur!
  2. zeurt!
  3. gezeurd
  4. zeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zeuren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
beanstanden klagen; zeuren aanmerking maken; afkeuren; afkraken; bediscussiëren; bepraten; bespreken; bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; doorpraten; doorspreken; een klacht indienen; eisen; hekelen; katten; klagen; kraken; kritiseren; ongeschikt verklaren; praten over; reclameren; vitten; zich beklagen; zijn beklag indienen
drängen aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren doordrukken; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; stuwen; voortstuwen; vooruitduwen
durchstoßen aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren door iets heen drukken; doorboren; doorbreken; doordrukken; doorsteken; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; erdoor steken; gaatjes maken in; perforeren
einhämmern aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren heien; inhameren; inprenten; instampen; klinken; op het hart drukken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
einrammen aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren binnenrammen; door iets heen drukken; doordrukken; doorstoten; heien; inheien
klagen klagen; zeuren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; condoleren; een klacht indienen; eisen; etteren; griepen; jammeren; jeremiëren; klagen; klieren; medeleven betuigen; misnoegen uiten; over iets mopperen; reclameren; weeklagen; zeiken; zich beklagen; zijn beklag indienen
nerven aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren etteren; vervelend doen
reklamieren klagen; zeuren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; een klacht indienen; eisen; klagen; reclameren; zijn beklag indienen
schimpfen kankeren; zeuren beledigen; brommen; donderen; foeteren; fulmineren; kankeren; kiften; kijven; klagen; knorren; knorrend geluid maken; krakelen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitfoeteren; uitjouwen; uitkafferen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; uitvloeken
sich beschweren klagen; zeuren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; een klacht indienen; klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen; zich beklagen; zijn beklag indienen
zaudern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
zweifeln aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen
zügern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren

Related Words for "zeuren":


Synonyms for "zeuren":


Related Definitions for "zeuren":

  1. er op een vervelende manier telkens weer over praten of om vragen1
    • de kinderen zeuren om snoep1

Wiktionary Translations for zeuren:

zeuren
verb
  1. veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken
zeuren
Cross Translation:
FromToVia
zeuren nörgeln nag — complain about insignificant matters
zeuren Jaulen; Heulen; Jammern whine — a long-drawn, high-pitched complaining cry or sound
zeuren jaulen; heulen; jammern; quengeln whine — to complain or protest with a whine or as if with a whine
zeuren jammern; meckern; plärren whinge — to complain or protest