Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aanslijpen:


Dutch

Detailed Translations for aanslijpen from Dutch to German

aanslijpen:

aanslijpen [znw.] noun

  1. aanslijpen
    Anspitzen

aanslijpen verb (slijp aan, slijpt aan, sleep aan, slepen aan, aangeslepen)

  1. aanslijpen (slijpen)
    anspitzen
    • anspitzen verb (spitze an, spitzt an, spitzte an, spitztet an, angespitzt)

Conjugations for aanslijpen:

o.t.t.
  1. slijp aan
  2. slijpt aan
  3. slijpt aan
  4. slijpen aan
  5. slijpen aan
  6. slijpen aan
o.v.t.
  1. sleep aan
  2. sleep aan
  3. sleep aan
  4. slepen aan
  5. slepen aan
  6. slepen aan
v.t.t.
  1. heb aangeslepen
  2. hebt aangeslepen
  3. heeft aangeslepen
  4. hebben aangeslepen
  5. hebben aangeslepen
  6. hebben aangeslepen
v.v.t.
  1. had aangeslepen
  2. had aangeslepen
  3. had aangeslepen
  4. hadden aangeslepen
  5. hadden aangeslepen
  6. hadden aangeslepen
o.t.t.t.
  1. zal aanslijpen
  2. zult aanslijpen
  3. zal aanslijpen
  4. zullen aanslijpen
  5. zullen aanslijpen
  6. zullen aanslijpen
o.v.t.t.
  1. zou aanslijpen
  2. zou aanslijpen
  3. zou aanslijpen
  4. zouden aanslijpen
  5. zouden aanslijpen
  6. zouden aanslijpen
diversen
  1. slijp aan!
  2. slijpt aan!
  3. aangeslepen
  4. aanslijpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanslijpen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anspitzen aanslijpen
anspitzen toespitsing
VerbRelated TranslationsOther Translations
anspitzen aanslijpen; slijpen aanpunten; aanscherpen; aanspitsen; iemand opstoken; opjutten; opzetten; punteren; spitsen