Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afprijzen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afprijzen from Dutch to German

afprijzen:

afprijzen verb (prijs af, prijst af, prijsde af, prijsden af, afgeprijsd)

  1. afprijzen (verminderen; reduceren; verlagen)
    reduzieren; senken; abpreisen; herabsetzen
    • reduzieren verb (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • senken verb (senke, senkst, senkt, senkte, senktet, gesenkt)
    • abpreisen verb
    • herabsetzen verb (setze herab, setzt herab, setzte herab, setztet herab, herabgesetzt)

Conjugations for afprijzen:

o.t.t.
  1. prijs af
  2. prijst af
  3. prijst af
  4. prijzen af
  5. prijzen af
  6. prijzen af
o.v.t.
  1. prijsde af
  2. prijsde af
  3. prijsde af
  4. prijsden af
  5. prijsden af
  6. prijsden af
v.t.t.
  1. heb afgeprijsd
  2. hebt afgeprijsd
  3. heeft afgeprijsd
  4. hebben afgeprijsd
  5. hebben afgeprijsd
  6. hebben afgeprijsd
v.v.t.
  1. had afgeprijsd
  2. had afgeprijsd
  3. had afgeprijsd
  4. hadden afgeprijsd
  5. hadden afgeprijsd
  6. hadden afgeprijsd
o.t.t.t.
  1. zal afprijzen
  2. zult afprijzen
  3. zal afprijzen
  4. zullen afprijzen
  5. zullen afprijzen
  6. zullen afprijzen
o.v.t.t.
  1. zou afprijzen
  2. zou afprijzen
  3. zou afprijzen
  4. zouden afprijzen
  5. zouden afprijzen
  6. zouden afprijzen
diversen
  1. prijs af!
  2. prijst af!
  3. afgeprijsd
  4. afprijzende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afprijzen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abpreisen afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen
herabsetzen afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen achteruitgaan; achteruitzetten; afnemen; beperken; declineren; degraderen; denigreren; in rang verlagen; inkrimpen; inperken; kleineren; krimpen; lager maken; minder worden; minderen; reduceren; slinken; terugplaatsen; terugzetten; verkorten; verlagen; verminderen
reduzieren afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; beperken; besparen; bezuinigen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; krimpen; lager maken; matigen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; samenvouwen; slinken; terugdraaien; terugschroeven; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
senken afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen doordrenken; impregneren; kelderen; lager maken; onder water gaan; ondergaan; verlagen; zakken; zinken

Wiktionary Translations for afprijzen:

afprijzen
verb
  1. iets goedkoper maken