Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. beschimmelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beschimmelen from Dutch to German

beschimmelen:

beschimmelen verb (beschimmel, beschimmelt, beschimmelde, beschimmelden, beschimmeld)

  1. beschimmelen (schimmelen)
    verschimmeln
    • verschimmeln verb (verschimmele, verschimmelst, verschimmelt, verschimmelte, verschimmeltet, verschimmelt)

Conjugations for beschimmelen:

o.t.t.
  1. beschimmel
  2. beschimmelt
  3. beschimmelt
  4. beschimmellen
  5. beschimmellen
  6. beschimmellen
o.v.t.
  1. beschimmelde
  2. beschimmelde
  3. beschimmelde
  4. beschimmelden
  5. beschimmelden
  6. beschimmelden
v.t.t.
  1. ben beschimmeld
  2. bent beschimmeld
  3. is beschimmeld
  4. zijn beschimmeld
  5. zijn beschimmeld
  6. zijn beschimmeld
v.v.t.
  1. was beschimmeld
  2. was beschimmeld
  3. was beschimmeld
  4. waren beschimmeld
  5. waren beschimmeld
  6. waren beschimmeld
o.t.t.t.
  1. zal beschimmelen
  2. zult beschimmelen
  3. zal beschimmelen
  4. zullen beschimmelen
  5. zullen beschimmelen
  6. zullen beschimmelen
o.v.t.t.
  1. zou beschimmelen
  2. zou beschimmelen
  3. zou beschimmelen
  4. zouden beschimmelen
  5. zouden beschimmelen
  6. zouden beschimmelen
diversen
  1. beschimmel!
  2. beschimmelt!
  3. beschimmeld
  4. beschimmelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beschimmelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
verschimmeln beschimmelen; schimmelen verschimmelen

Wiktionary Translations for beschimmelen:

beschimmelen
verb
  1. aangevreten worden door schimmels

Cross Translation:
FromToVia
beschimmelen schimmeln; verschimmeln moisirse couvrir de moisissure.