Summary


Dutch

Detailed Translations for desintegreren from Dutch to German

desintegreren:

desintegreren verb

  1. desintegreren (uiteenvallen; uit elkaar vallen)
    trennen; auseinanderfallen; auflösen; zerfallen; zersetzen; lösen; spalten; zerlegen; aufteilen; herauslösen
    • trennen verb (trenne, trennst, trennt, trennte, trenntet, getrennt)
    • auseinanderfallen verb (falle auseinander, fällst auseinander, fällt auseinander, fiel auseinander, fielt auseinander, auseinandergefallen)
    • auflösen verb (löse auf, löst auf, löste auf, löstet auf, aufgelöst)
    • zerfallen verb (zerfalle, zerfälst, zerfält, zerfiel, zerfieltet, zerfallen)
    • zersetzen verb
    • lösen verb (löse, löst, lösest, löste, löstet, gelöst)
    • spalten verb (spalte, spaltest, spaltet, spaltete, spaltetet, gespaltet)
    • zerlegen verb (zerlege, zerlegst, zerlegt, zerlegte, zerlegtet, zerlegt)
    • aufteilen verb (teile auf, teilst auf, teilt auf, teilte auf, teiltet auf, aufgeteilt)
    • herauslösen verb (löse heraus, löst heraus, löste heraus, löstet heraus, herausgelöst)

Translation Matrix for desintegreren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auflösen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbetalen; afbreken; afrekenen; beëindigen; detacheren; exploderen; forceren; in een vloeistof opgaan; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; omzetten; ontbinden; ontcijferen; ontdekken; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwaren; ontwarren; opdoeken; openbreken; opheffen; oplossen; opsporen; scheiden; stukmaken; tornen; tot een oplossing brengen; uit elkaar gaan; uiteen doen gaan; uiteengaan; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uittrekken; uitvezelen; uitzoeken; van elkaar gaan; verbreken; verbrijzelen; vereffenen; verrekenen
aufteilen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen delen; kraken; losbreken; opdelen; openbreken; opsplitsen; splitsen
auseinanderfallen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen openvallen
herauslösen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken
lösen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; afschieten; afvuren; beëindigen; detacheren; forceren; in een vloeistof opgaan; loshaken; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; ontbinden; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; scheiden; schieten; schoten lossen; stukmaken; te niet doen; tornen; uit de war halen; uit elkaar halen; uithalen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen; vuren
spalten desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; zich laten splijten
trennen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; beëindigen; delen; detacheren; forceren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontkoppelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opdelen; opheffen; opsplitsen; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; uit de war halen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uitvezelen; uitzoeken; van elkaar gaan; verbinding verbreken; verbreken; verbrijzelen; verwijderen
zerfallen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen aan stukken vallen; achteruitgaan; bezwijken; bouwvallig worden; instorten; stukvallen; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; wegrotten; zinken
zerlegen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen aan stukken snijden; afbreken; analyseren; anatomiseren; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; kapot scheuren; ontbinden; ontleden; opheffen; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; stuksnijden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteenhalen; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verscheuren; verwoesten
zersetzen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen

Wiktionary Translations for desintegreren:


Cross Translation:
FromToVia
desintegreren auflösen; desintegrieren disintegrate — cause to break into parts
desintegreren zerfallen; auflösen disintegrate — break up into one's parts