Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. dunnen:


Dutch

Detailed Translations for dunnen from Dutch to German

dunnen:

dunnen verb (dun, dunt, dunde, dunden, gedund)

  1. dunnen (minder talrijk maken; decimeren)
    verringern; dezimieren; ausdünnen
    • verringern verb (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • dezimieren verb (dezimiere, dezimierst, dezimiert, dezimierte, dezimiertet, dezimiert)
    • ausdünnen verb (dünne aus, dünnst aus, dünnt aus, dünnte aus, dünntet aus, ausgedünnt)

Conjugations for dunnen:

o.t.t.
  1. dun
  2. dunt
  3. dunt
  4. dunnen
  5. dunnen
  6. dunnen
o.v.t.
  1. dunde
  2. dunde
  3. dunde
  4. dunden
  5. dunden
  6. dunden
v.t.t.
  1. ben gedund
  2. bent gedund
  3. is gedund
  4. zijn gedund
  5. zijn gedund
  6. zijn gedund
v.v.t.
  1. was gedund
  2. was gedund
  3. was gedund
  4. waren gedund
  5. waren gedund
  6. waren gedund
o.t.t.t.
  1. zal dunnen
  2. zult dunnen
  3. zal dunnen
  4. zullen dunnen
  5. zullen dunnen
  6. zullen dunnen
o.v.t.t.
  1. zou dunnen
  2. zou dunnen
  3. zou dunnen
  4. zouden dunnen
  5. zouden dunnen
  6. zouden dunnen
diversen
  1. dun!
  2. dunt!
  3. gedund
  4. dunnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dunnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausdünnen decimeren; dunnen; minder talrijk maken ontbomen; ontbossen; uitdunnen; wegkappen
dezimieren decimeren; dunnen; minder talrijk maken
verringern decimeren; dunnen; minder talrijk maken achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; tanen; terugdraaien; teruggaan; terugschroeven; verkleinen; verminderen; vervallen