Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klingelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klingelen from Dutch to German

klingelen:

klingelen verb (klingel, klingelt, klingelde, klingelden, geklingeld)

  1. klingelen (tingelen; tinkelen; rinkelen)
    klingeln; schellen
    • klingeln verb (klingele, klingelst, klingelt, klingelte, klingeltet, geklingelt)
    • schellen verb (schelle, schellst, schellt, schellte, schelltet, geschellt)

Conjugations for klingelen:

o.t.t.
  1. klingel
  2. klingelt
  3. klingelt
  4. klingelen
  5. klingelen
  6. klingelen
o.v.t.
  1. klingelde
  2. klingelde
  3. klingelde
  4. klingelden
  5. klingelden
  6. klingelden
v.t.t.
  1. heb geklingeld
  2. hebt geklingeld
  3. heeft geklingeld
  4. hebben geklingeld
  5. hebben geklingeld
  6. hebben geklingeld
v.v.t.
  1. had geklingeld
  2. had geklingeld
  3. had geklingeld
  4. hadden geklingeld
  5. hadden geklingeld
  6. hadden geklingeld
o.t.t.t.
  1. zal klingelen
  2. zult klingelen
  3. zal klingelen
  4. zullen klingelen
  5. zullen klingelen
  6. zullen klingelen
o.v.t.t.
  1. zou klingelen
  2. zou klingelen
  3. zou klingelen
  4. zouden klingelen
  5. zouden klingelen
  6. zouden klingelen
diversen
  1. klingel!
  2. klingelt!
  3. geklingeld
  4. klingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klingelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
klingeln klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen aanbellen; bellen; bonzen; kletteren; klokluiden; luiden; overgaan; rammelen
schellen klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen bonzen; klokluiden; luiden; schellen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
klingeln overgaan

Wiktionary Translations for klingelen:


Cross Translation:
FromToVia
klingelen geklungen; klimpern; klirren; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen tinterfaire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté.