Summary


Dutch

Detailed Translations for meekrijgen from Dutch to German

meekrijgen:

meekrijgen verb (krijg mee, krijgt mee, kreeg mee, kregen mee, meegekregen)

  1. meekrijgen (kennis opdoen; leren; opsteken; oppikken; meepikken)
    lernen; Unterricht bekommen; studieren

Conjugations for meekrijgen:

o.t.t.
  1. krijg mee
  2. krijgt mee
  3. krijgt mee
  4. krijgen mee
  5. krijgen mee
  6. krijgen mee
o.v.t.
  1. kreeg mee
  2. kreeg mee
  3. kreeg mee
  4. kregen mee
  5. kregen mee
  6. kregen mee
v.t.t.
  1. heb meegekregen
  2. hebt meegekregen
  3. heeft meegekregen
  4. hebben meegekregen
  5. hebben meegekregen
  6. hebben meegekregen
v.v.t.
  1. had meegekregen
  2. had meegekregen
  3. had meegekregen
  4. hadden meegekregen
  5. hadden meegekregen
  6. hadden meegekregen
o.t.t.t.
  1. zal meekrijgen
  2. zult meekrijgen
  3. zal meekrijgen
  4. zullen meekrijgen
  5. zullen meekrijgen
  6. zullen meekrijgen
o.v.t.t.
  1. zou meekrijgen
  2. zou meekrijgen
  3. zou meekrijgen
  4. zouden meekrijgen
  5. zouden meekrijgen
  6. zouden meekrijgen
diversen
  1. krijg mee!
  2. krijgt mee!
  3. meegekregen
  4. meekrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

meekrijgen [znw.] noun

  1. meekrijgen (op de hand krijgen)
    Mitbekommen; Bewegen zu

Translation Matrix for meekrijgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bewegen zu meekrijgen; op de hand krijgen
Mitbekommen meekrijgen; op de hand krijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
Unterricht bekommen kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
lernen kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; bijbrengen; blokken; doceren; eigen maken; iets leren; inlichten; instuderen; leerstof erin stampen; leren; onderrichten; onderwijzen; oppikken; opsteken; studeren; verhelpen; verwerven; voorlichten
studieren kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; bestuderen; blokken; eigen maken; instuderen; leerstof erin stampen; leren; oefenen; onderwijzen; oppikken; opsteken; repeteren; studeren; verwerven