Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ompraten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ompraten from Dutch to German

ompraten:

ompraten verb (praat om, praatte om, praatten om, omgepraat)

  1. ompraten (overreden; overtuigen; overhalen)
    überzeugen; überreden; herumkriegen; umstimmen; bereden; einwickeln
    • überzeugen verb (überzeuge, überzeugst, überzeugt, überzeugte, überzeugtet, überzeugt)
    • überreden verb (überrede, überredest, überredet, überredete, überredetet, überredet)
    • herumkriegen verb (kriege herum, kriegst herum, kriegt herum, kriegte herum, kriegtet herum, herumgekriegt)
    • umstimmen verb (stimme um, stimmst um, stimmt um, stimmte um, stimmtet um, umgestimmt)
    • bereden verb (berede, beredest, beredet, beredete, beredetet, beredet)
    • einwickeln verb (wickele ein, wickelst ein, wickelt ein, wickelte ein, wickeltet ein, eingewickelt)

Conjugations for ompraten:

o.t.t.
  1. praat om
  2. praat om
  3. praat om
  4. praten om
  5. praten om
  6. praten om
o.v.t.
  1. praatte om
  2. praatte om
  3. praatte om
  4. praatten om
  5. praatten om
  6. praatten om
v.t.t.
  1. heb omgepraat
  2. hebt omgepraat
  3. heeft omgepraat
  4. hebben omgepraat
  5. hebben omgepraat
  6. hebben omgepraat
v.v.t.
  1. had omgepraat
  2. had omgepraat
  3. had omgepraat
  4. hadden omgepraat
  5. hadden omgepraat
  6. hadden omgepraat
o.t.t.t.
  1. zal ompraten
  2. zult ompraten
  3. zal ompraten
  4. zullen ompraten
  5. zullen ompraten
  6. zullen ompraten
o.v.t.t.
  1. zou ompraten
  2. zou ompraten
  3. zou ompraten
  4. zouden ompraten
  5. zouden ompraten
  6. zouden ompraten
en verder
  1. ben omgepraat
  2. bent omgepraat
  3. is omgepraat
  4. zijn omgepraat
  5. zijn omgepraat
  6. zijn omgepraat
diversen
  1. praat om!
  2. praatt om!
  3. omgepraat
  4. ompratend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ompraten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bereden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen argumenteren; bediscussiëren; bepraten; beredeneren; bespreken; doorpraten; doorspreken; onderwerp behandelen; overleg voeren; praten over; redeneren; spreken over
einwickeln ompraten; overhalen; overreden; overtuigen emballeren; inpakken; inpalmen; inwikkelen; verpakken; wikkelen
herumkriegen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
umstimmen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
überreden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen
überzeugen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen

Wiktionary Translations for ompraten:

ompraten
verb
  1. door praten van gevoelens doen veranderen