Dutch

Detailed Translations for opkrassen from Dutch to German

opkrassen:

opkrassen verb (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)

  1. opkrassen (ophoepelen; opdonderen; inrukken; oplazeren)
    abkratzen; sich zum Teufel scheren; abzischen; abzwitschen; abhauen
    • abkratzen verb (kratze ab, kratzt ab, kratzte ab, kratztet ab, abgekratzt)
    • sich zum Teufel scheren verb (schere mich, scherst dich, schert sich, scherte sich, schertet euch, sich geschert)
    • abzischen verb (zische ab, zischt ab, zischte ab, zischtet ab, abgezischt)
    • abzwitschen verb (zwitsche ab, zwitscht ab, zwitschte ab, zwitschtet ab, abgezwitscht)
    • abhauen verb (haue ab, haust ab, haut ab, haute ab, hautet ab, agehaut)
  2. opkrassen
    verschwinden; abhauen; sich wegscheren; abzischen
    • verschwinden verb (verschwinde, verschwindest, verschwindet, verschwand, verschwandet, verschwunden)
    • abhauen verb (haue ab, haust ab, haut ab, haute ab, hautet ab, agehaut)
    • sich wegscheren verb (schere mich weg, schierst dich weg, schiert sich weg, schor sich weg, schort euch weg, sich weggeschoren)
    • abzischen verb (zische ab, zischt ab, zischte ab, zischtet ab, abgezischt)

Conjugations for opkrassen:

o.t.t.
  1. kras op
  2. krast op
  3. krast op
  4. krassen op
  5. krassen op
  6. krassen op
o.v.t.
  1. kraste op
  2. kraste op
  3. kraste op
  4. krasten op
  5. krasten op
  6. krasten op
v.t.t.
  1. ben opgekrast
  2. bent opgekrast
  3. is opgekrast
  4. zijn opgekrast
  5. zijn opgekrast
  6. zijn opgekrast
v.v.t.
  1. was opgekrast
  2. was opgekrast
  3. was opgekrast
  4. waren opgekrast
  5. waren opgekrast
  6. waren opgekrast
o.t.t.t.
  1. zal opkrassen
  2. zult opkrassen
  3. zal opkrassen
  4. zullen opkrassen
  5. zullen opkrassen
  6. zullen opkrassen
o.v.t.t.
  1. zou opkrassen
  2. zou opkrassen
  3. zou opkrassen
  4. zouden opkrassen
  5. zouden opkrassen
  6. zouden opkrassen
en verder
  1. heb opgekrast
  2. hebt opgekrast
  3. heeft opgekrast
  4. hebben opgekrast
  5. hebben opgekrast
  6. hebben opgekrast
diversen
  1. kras op!
  2. krast op!
  3. opgekrast
  4. opkrassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opkrassen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abhauen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afhakken; afhouwen; afkappen; opflikkeren; oprotten
abkratzen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afkrabben; afschrappen; doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; schrapen; schrappen; sterven; verscheiden; wegkrabben
abzischen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
abzwitschen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
sich wegscheren opkrassen zich wegscheren
sich zum Teufel scheren inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
verschwinden opkrassen opflikkeren; oprotten; verdwijnen; wegslinken; zoekraken