Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. trappen geven:


Dutch

Detailed Translations for trappen geven from Dutch to German

trappen geven:

trappen geven verb

  1. trappen geven (schoppen; trappen)
    treten; stoßen; hauen; ausschlagen
    • treten verb (trete, trittst, tritt, trat, tratet, getreten)
    • stoßen verb (stoße, stößt, stieß, stießt, gestoßen)
    • hauen verb (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
    • ausschlagen verb (schlage aus, schlägst aus, schlägt aus, schlug aus, schlugt aus, ausgeschlagen)

Translation Matrix for trappen geven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausschlagen schoppen; trappen; trappen geven afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bal buiten de lijnen slaan; bedanken; danken; ricocheren; uitslaan; verwerpen
hauen schoppen; trappen; trappen geven beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; slaan; timmeren; vellen
stoßen schoppen; trappen; trappen geven aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; heen en weer bewegen; hengsten; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; rammen; schudden; stompen; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; vastlopen
treten schoppen; trappen; trappen geven trappen; treden

Related Translations for trappen geven