Summary


Dutch

Detailed Translations for volmaken from Dutch to German

volmaken:

volmaken verb (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)

  1. volmaken (voltooien; completeren; afronden; )
    erledigen; abmachen; fertig bringen
    • erledigen verb (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • abmachen verb (mache ab, machst ab, macht ab, machte ab, machtet ab, abgemacht)
  2. volmaken (volstorten; vullen; volplempen)
    ausfüllen; füllen; vollgießen; anfüllen
    • ausfüllen verb (fülle aus, füllst aus, füllt aus, füllte aus, fülltet aus, ausgefüllt)
    • füllen verb (fülle, füllst, füllt, füllte, fülltet, gefüllt)
    • vollgießen verb (gieße voll, gießt voll, goß voll, goßt voll, vollgegossen)
    • anfüllen verb (fülle an, füllst an, füllt an, füllte an, fülltet an, angefüllt)

Conjugations for volmaken:

o.t.t.
  1. volmaak
  2. volmaakt
  3. volmaakt
  4. volmaken
  5. volmaken
  6. volmaken
o.v.t.
  1. volmaakte
  2. volmaakte
  3. volmaakte
  4. volmaakten
  5. volmaakten
  6. volmaakten
v.t.t.
  1. heb volmaakt
  2. hebt volmaakt
  3. heeft volmaakt
  4. hebben volmaakt
  5. hebben volmaakt
  6. hebben volmaakt
v.v.t.
  1. had volmaakt
  2. had volmaakt
  3. had volmaakt
  4. hadden volmaakt
  5. hadden volmaakt
  6. hadden volmaakt
o.t.t.t.
  1. zal volmaken
  2. zult volmaken
  3. zal volmaken
  4. zullen volmaken
  5. zullen volmaken
  6. zullen volmaken
o.v.t.t.
  1. zou volmaken
  2. zou volmaken
  3. zou volmaken
  4. zouden volmaken
  5. zouden volmaken
  6. zouden volmaken
diversen
  1. volmaak!
  2. volmaakt!
  3. volmaakt
  4. volmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for volmaken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abmachen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien accorderen; afspreken; beslissen; besluiten; eens worden; iets overeenkomen; overeenkomen; overeenstemmen
anfüllen volmaken; volplempen; volstorten; vullen bijschenken; bijtanken; bijvullen; farceren; opvullen; vullen
ausfüllen volmaken; volplempen; volstorten; vullen invullen
erledigen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afbreken; afmaken; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; fiksen; handelen; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitgommen; uitrichten; uitvegen; uitvlakken; uitvoeren; uitwissen; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; vlakken; voor elkaar krijgen; wegvegen; wissen
fertig bringen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
füllen volmaken; volplempen; volstorten; vullen bijvullen; bottelen; opvullen; plomberen; vol worden; volgieten; volgooien; vollopen; volschenken; vullen
vollgießen volmaken; volplempen; volstorten; vullen volgieten; volgooien; vullen

Wiktionary Translations for volmaken:


Cross Translation:
FromToVia
volmaken ergänzen complement — to complete
volmaken ausfüllen; erfüllen; vervollständigen compléterrendre complet.