Dutch

Detailed Translations for daling from Dutch to English

daling:

daling [de ~ (v)] noun

  1. de daling (afdaling; landing)
    the descent; the touchdown
    the landing
    – the act of coming down to the earth (or other surface) 1
    • landing [the ~] noun
      • the plane made a smooth landing1
      • his landing on his feet was catlike1
  2. de daling (minder worden; afname; terugloop; val)
    the decrease; the decline; the fall; the downfall; the crash
  3. de daling (terugloop; vermindering; afname; teruggang)
    the decrease; the deduct; the fall

Translation Matrix for daling:

NounRelated TranslationsOther Translations
crash afname; daling; minder worden; terugloop; val aanrijding; aanvaring; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; krak; kwak; scheur; smak; vastloper
decline afname; daling; minder worden; terugloop; val achteruitgang; decadentie; grondverzakking; inzinking; verwording
decrease afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minderen; reductie; verkorting; vermindering; vervallingen
deduct afname; daling; teruggang; terugloop; vermindering
descent afdaling; daling; landing afkomst; afstammen; afstamming; glooiing; glooiingshoek; herkomst; komaf; origine; spruiten
downfall afname; daling; minder worden; terugloop; val debacle; ondergang; ondergangen; teloorgang; tenondergang; val
fall afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering achteruitgang; baisse; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; val
landing afdaling; daling; landing landing; overloop; terechtkomen; val
touchdown afdaling; daling; landing
VerbRelated TranslationsOther Translations
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
decline achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; dalen; declineren; instorten; minder worden; minderen; tanen; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verminderen; verrotten; verteren; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
deduct afhouden; afleiden; aftrekken; deduceren; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
fall bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken

Related Words for "daling":

  • dalingen

Wiktionary Translations for daling:


External Machine Translations:

Related Translations for daling