Summary


Dutch

Detailed Translations for gevestigd from Dutch to English

gevestigd:

gevestigd adj

  1. gevestigd (gezeten)
  2. gevestigd (woonachtig; zetelend)
    resident
    – living in a particular place 1
  3. gevestigd (gesetteld)

Translation Matrix for gevestigd:

NounRelated TranslationsOther Translations
living huiskamer; verblijven; woonkamer; zitkamer
resident bewoner; huisbewoner; interne; inwonende; inwoner; kamerbewoner; stagiair
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
established gevestigd; gezeten definitief; metterwoon; permanent; vastgesteld; vaststaand
living gevestigd; woonachtig; zetelend in leven; levend
resident gevestigd; woonachtig; zetelend gedomicilieerd
residing gevestigd; woonachtig; zetelend
settled gesetteld; gevestigd; woonachtig; zetelend afgehandeld; metterwoon
situated gevestigd; gezeten gelegen; gesitueerd; liggend

Wiktionary Translations for gevestigd:


Cross Translation:
FromToVia
gevestigd firm; hard; solid; unflinching; stiff ferme — Qui a de la consistance, de la dureté.

vestigen:

vestigen verb (vestig, vestigt, vestigde, vestigden, gevestigd)

  1. vestigen (settelen; koloniseren)
    to establish; to settle; to colonize; to found; to open up; to ground; to prospect; to develop; to lay the foundations; to explore; to scan; to colonise
    • establish verb (establishes, established, establishing)
    • settle verb (settles, settled, settling)
    • colonize verb, American (colonizes, colonized, colonizing)
    • found verb (founds, founded, founding)
    • open up verb (opens up, opened up, opening up)
    • ground verb (grounds, grounded, grounding)
    • prospect verb (prospects, prospected, prospecting)
    • develop verb (develops, developped, developping)
    • lay the foundations verb (lays the foundations, laid the foundations, laying the foundations)
    • explore verb (explores, explored, exploring)
    • scan verb (scans, scanned, scanning)
    • colonise verb, British

Conjugations for vestigen:

o.t.t.
  1. vestig
  2. vestigt
  3. vestigt
  4. vestigen
  5. vestigen
  6. vestigen
o.v.t.
  1. vestigde
  2. vestigde
  3. vestigde
  4. vestigden
  5. vestigden
  6. vestigden
v.t.t.
  1. ben gevestigd
  2. bent gevestigd
  3. is gevestigd
  4. zijn gevestigd
  5. zijn gevestigd
  6. zijn gevestigd
v.v.t.
  1. was gevestigd
  2. was gevestigd
  3. was gevestigd
  4. waren gevestigd
  5. waren gevestigd
  6. waren gevestigd
o.t.t.t.
  1. zal vestigen
  2. zult vestigen
  3. zal vestigen
  4. zullen vestigen
  5. zullen vestigen
  6. zullen vestigen
o.v.t.t.
  1. zou vestigen
  2. zou vestigen
  3. zou vestigen
  4. zouden vestigen
  5. zouden vestigen
  6. zouden vestigen
diversen
  1. vestig!
  2. vestigt!
  3. gevestigd
  4. vestigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vestigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ground aarde; aardkorst; afweging; bodem; bodemoppervlak; bouwterrein; gebied; gemalen; grond; kavel; overdenking; overweging; perceel; terrein; vermalen; vloer
prospect afwachting; hoop; prospect; verwachting
scan scan; scannen
VerbRelated TranslationsOther Translations
colonise koloniseren; settelen; vestigen
colonize koloniseren; settelen; vestigen
develop koloniseren; settelen; vestigen bouwklaar maken; bouwrijp maken; doorgroeien; evolueren; geschikt maken voor bebouwing; groeien; groot worden; ontginnen; ontplooien; ontwikkelen; opgroeien; tot ontwikkeling brengen; uiteenvouwen; volgroeien; volwassen worden; voor landbouw klaar maken
establish koloniseren; settelen; vestigen aanstellen; benoemen; bepalen; bouwen; constateren; construeren; determineren; installeren; instellen; invoeren; oprichten; optrekken; overeindzetten; stichten; vaststellen
explore koloniseren; settelen; vestigen aftasten; afvoelen; bevoelen; exploreren; onderzoeken; verkennen
found koloniseren; settelen; vestigen funderen; instellen; invoeren; onderbouwen; onderheien; oprichten; stichten
ground koloniseren; settelen; vestigen aarden; funderen; gronden; hameren; instellen; invoeren; kloppen met een hamer; onderbouwen; onderheien; oprichten; stichten
lay the foundations koloniseren; settelen; vestigen funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; oprichten; stichten
open up koloniseren; settelen; vestigen graven; ontgrendelen; ontsluiten; opdelven; opendoen; opendraaien; openen; openmaken; opgraven; scheppen
prospect koloniseren; settelen; vestigen aftasten; bevoelen; inventariseren
scan koloniseren; settelen; vestigen aftasten; afvoelen; bevoelen; scannen
settle koloniseren; settelen; vestigen aanzuiveren; afdoen; afhandelen; beslechten; betalen; bezinken; bijleggen; effenen; egaliseren; genoegdoen; goedmaken; nabetalen; neerstrijken; plaatsnemen; regelen; rekening betalen; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; schikken; twist uit de weg ruimen; vereffenen; verrekenen; verzoenen; voldoen; zich nestelen; zich vestigen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
found aangetroffen; gevonden; onbedekt

Related Definitions for "vestigen":

  1. een praktijk beginnen2
    • hij heeft zich als arts gevestigd2
  2. een vaste plaats geven of krijgen2
    • hij heeft zijn bedrijf in het noorden gevestigd2
  3. erop richten2
    • alle ogen waren op mij gevestigd2

Wiktionary Translations for vestigen:

vestigen
verb
  1. stichten
  2. richten
  3. er gaan wonen
vestigen
verb
  1. establish financial position

Cross Translation:
FromToVia
vestigen establish etablieren — (transitiv) etwas dauerhaft einrichten, ins Leben rufen
vestigen erect; establish; found; form fonderasseoir un bâtiment, un édifice sur des fondements.

Related Translations for gevestigd