Dutch

Detailed Translations for impuls from Dutch to English

impuls:

impuls [de ~ (m)] noun

  1. de impuls (stimulans; prikkel)
    the stimulus; the incentive; the impulse; the momentum; the boost; the spur; the drive; the impetus
  2. de impuls (luim; opwelling; prikkel)
    the impulse; the caprice; the whim
  3. de impuls (aandrang; neiging; drang; aandrift; drift)
    the instigation; the urging; the craving

Translation Matrix for impuls:

NounRelated TranslationsOther Translations
boost impuls; prikkel; stimulans
caprice impuls; luim; opwelling; prikkel aanval; bevlieging; bui; gril; kuur; luim; nuk; opwelling; vlaag
craving aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging ademstoot; begeerte; begeren; heftig verlangen; hunkering; lust; smachten; verlangen; wens; wensen; zucht
drive impuls; prikkel; stimulans aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
impetus impuls; prikkel; stimulans aandrift; daadkracht; dynamiek; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; stuwkracht; voortstuwing; werklust
impulse impuls; luim; opwelling; prikkel; stimulans aandrift; aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; drift; instinct; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
incentive impuls; prikkel; stimulans aanzet; animering; opwekking; prikkel
instigation aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging aanstoken; instigatie; instigeren; ophitsen; opstoken; opstokerij; opwekken
momentum impuls; prikkel; stimulans aandrift; daadkracht; dynamiek; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; stuwkracht; voortstuwing; voortvarendheid; werklust
spur impuls; prikkel; stimulans
stimulus impuls; prikkel; stimulans aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
urging aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
whim impuls; luim; opwelling; prikkel aanval; bevlieging; bui; gril; kuur; luim; nuk; opwelling; vlaag
VerbRelated TranslationsOther Translations
boost aanjagen; aansporen; opjutten; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; porren
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
urging aandringen

Related Words for "impuls":

  • impulsen

Wiktionary Translations for impuls:

impuls
noun
  1. innerlijke drang
  2. product van massa en snelheid
impuls
noun
  1. product of mass and velocity

Cross Translation:
FromToVia
impuls impulse Impuls — Anstoß, Anregung
impuls impetus; incitement; stimulus; abetment; drive; instigation; prod; prodding; impulse; momentum; yen incitationaction d’inciter.