Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. knevel:
  2. knevelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for knevel from Dutch to English

knevel:

knevel [de ~ (m)] noun

  1. de knevel (snor; snorbaard)
    the moustache; the whiskers

Translation Matrix for knevel:

NounRelated TranslationsOther Translations
moustache knevel; snor; snorbaard
whiskers knevel; snor; snorbaard knevels; snorbaarden; snorhaar; snorren

Related Words for "knevel":


Wiktionary Translations for knevel:

knevel
noun
  1. een prop, doek of stuk plakband waarmee iemand het spreken belet wordt
    • knevelgag

Cross Translation:
FromToVia
knevel moustache; whiskers moustache — anatomie|fr poils qui pousser au- dessus de la lèvre supérieure.

knevel form of knevelen:

knevelen verb (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)

  1. knevelen (binden; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    to bind; to tie; to tie up; to bind fast; pinion; to fasten; to bind up; to join
    • bind verb (binds, binding)
    • tie verb (ties, tied, tying)
    • tie up verb (ties up, tied up, tying up)
    • bind fast verb (binds fast, binding fast)
    • pinion verb
    • fasten verb (fastens, fastened, fastening)
    • bind up verb (binds up, binding up)
    • join verb (joins, joined, joining)

Conjugations for knevelen:

o.t.t.
  1. knevel
  2. knevelt
  3. knevelt
  4. knevelen
  5. knevelen
  6. knevelen
o.v.t.
  1. knevelde
  2. knevelde
  3. knevelde
  4. knevelden
  5. knevelden
  6. knevelden
v.t.t.
  1. heb gekneveld
  2. hebt gekneveld
  3. heeft gekneveld
  4. hebben gekneveld
  5. hebben gekneveld
  6. hebben gekneveld
v.v.t.
  1. had gekneveld
  2. had gekneveld
  3. had gekneveld
  4. hadden gekneveld
  5. hadden gekneveld
  6. hadden gekneveld
o.t.t.t.
  1. zal knevelen
  2. zult knevelen
  3. zal knevelen
  4. zullen knevelen
  5. zullen knevelen
  6. zullen knevelen
o.v.t.t.
  1. zou knevelen
  2. zou knevelen
  3. zou knevelen
  4. zouden knevelen
  5. zouden knevelen
  6. zouden knevelen
en verder
  1. ben gekneveld
  2. bent gekneveld
  3. is gekneveld
  4. zijn gekneveld
  5. zijn gekneveld
  6. zijn gekneveld
diversen
  1. knevel!
  2. knevelt!
  3. gekneveld
  4. knevelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knevelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
join aanvoegen; join
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
VerbRelated TranslationsOther Translations
bind binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; knopen; samenbinden; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden
bind fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
bind up binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken opbinden
fasten binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
join binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijdoen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijsluiten; bijvoegen; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; erbij voegen; in de val laten lopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; toevoegen; verbinden; voegen; zich voegen
pinion binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
tie binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastknopen; vastleggen; vastsjorren; verbinden
tie up binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; in de val laten lopen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
join mede; mee

Related Words for "knevelen":


Wiktionary Translations for knevelen:

knevelen
verb
  1. binden, boeien
  2. onderdrukken, de mond snoeren
knevelen
verb
  1. figurative use
  2. To restrain someone's speech