Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opzeggen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opzeggen from Dutch to English

opzeggen:

opzeggen verb (zeg op, zegt op, zegde op, zegden op, opgezegd)

  1. opzeggen (reciteren; voordragen)
    to declaim; to recite; to orate
    • declaim verb (declaims, declaimed, declaiming)
    • recite verb (recites, recited, reciting)
    • orate verb (orates, orated, orating)

Conjugations for opzeggen:

o.t.t.
  1. zeg op
  2. zegt op
  3. zegt op
  4. zeggen op
  5. zeggen op
  6. zeggen op
o.v.t.
  1. zegde op
  2. zegde op
  3. zegde op
  4. zegden op
  5. zegden op
  6. zegden op
v.t.t.
  1. heb opgezegd
  2. hebt opgezegd
  3. heeft opgezegd
  4. hebben opgezegd
  5. hebben opgezegd
  6. hebben opgezegd
v.v.t.
  1. had opgezegd
  2. had opgezegd
  3. had opgezegd
  4. hadden opgezegd
  5. hadden opgezegd
  6. hadden opgezegd
o.t.t.t.
  1. zal opzeggen
  2. zult opzeggen
  3. zal opzeggen
  4. zullen opzeggen
  5. zullen opzeggen
  6. zullen opzeggen
o.v.t.t.
  1. zou opzeggen
  2. zou opzeggen
  3. zou opzeggen
  4. zouden opzeggen
  5. zouden opzeggen
  6. zouden opzeggen
en verder
  1. ben opgezegd
  2. bent opgezegd
  3. is opgezegd
  4. zijn opgezegd
  5. zijn opgezegd
  6. zijn opgezegd
diversen
  1. zeg op!
  2. zegt op!
  3. opgezegd
  4. opzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opzeggen [znw.] noun

  1. opzeggen (ontslagaanvraag; opzegging)
    the resignation

Translation Matrix for opzeggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
resignation ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging aftreding; ontslagaanvrage; opgave; uittreding; zich neerleggen bij
VerbRelated TranslationsOther Translations
declaim opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; oreren
orate opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; oreren
recite opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; navertellen; oreren; verzen voordragen; voordragen

Wiktionary Translations for opzeggen:

opzeggen
verb
  1. to read or repeat line by line
  2. to announce the termination of; especially a treaty
  3. to pronounce
  4. to recite

Cross Translation:
FromToVia
opzeggen recite; declaim réciter — (vieilli) prononcer à voix haute, et d’une manière soutenir, quelque discours, quelque morceau de prose ou de vers qu’on savoir par cœur.