Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanlengen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanlengen from Dutch to English

aanlengen:

aanlengen verb (leng aan, lengt aan, lengde aan, lengden aan, aangelengd)

  1. aanlengen (verdunnen; versnijden; verwateren)
    dilute; adulterate; to water down

Conjugations for aanlengen:

o.t.t.
  1. leng aan
  2. lengt aan
  3. lengt aan
  4. lengen aan
  5. lengen aan
  6. lengen aan
o.v.t.
  1. lengde aan
  2. lengde aan
  3. lengde aan
  4. lengden aan
  5. lengden aan
  6. lengden aan
v.t.t.
  1. heb aangelengd
  2. hebt aangelengd
  3. heeft aangelengd
  4. hebben aangelengd
  5. hebben aangelengd
  6. hebben aangelengd
v.v.t.
  1. had aangelengd
  2. had aangelengd
  3. had aangelengd
  4. hadden aangelengd
  5. hadden aangelengd
  6. hadden aangelengd
o.t.t.t.
  1. zal aanlengen
  2. zult aanlengen
  3. zal aanlengen
  4. zullen aanlengen
  5. zullen aanlengen
  6. zullen aanlengen
o.v.t.t.
  1. zou aanlengen
  2. zou aanlengen
  3. zou aanlengen
  4. zouden aanlengen
  5. zouden aanlengen
  6. zouden aanlengen
diversen
  1. leng aan!
  2. lengt aan!
  3. aangelengd
  4. aanlengende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanlengen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
adulterate aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
dilute aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
water down aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren

Wiktionary Translations for aanlengen:

aanlengen
verb
  1. to dilute

Cross Translation:
FromToVia
aanlengen ruin; botch; bungle; screw up; spoil; blow; blunder; flub gâcher — maçonnerie|fr délayer du plâtre, du mortier avec de l’eau.