Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aantreden:


Dutch

Detailed Translations for aantreden from Dutch to English

aantreden:

aantreden verb (treed aan, treedt aan, trad aan, traden aan, aangetreden)

  1. aantreden (toetreden)
    to enter; to step off; to line up; to fall in
    • enter verb (enters, entered, entering)
    • step off verb (steps off, stepped off, stepping off)
    • line up verb (lines up, lined up, lining up)
    • fall in verb (falls in, fell in, falling in)

Conjugations for aantreden:

o.t.t.
  1. treed aan
  2. treedt aan
  3. treedt aan
  4. treden aan
  5. treden aan
  6. treden aan
o.v.t.
  1. trad aan
  2. trad aan
  3. trad aan
  4. traden aan
  5. traden aan
  6. traden aan
v.t.t.
  1. ben aangetreden
  2. bent aangetreden
  3. is aangetreden
  4. zijn aangetreden
  5. zijn aangetreden
  6. zijn aangetreden
v.v.t.
  1. was aangetreden
  2. was aangetreden
  3. was aangetreden
  4. waren aangetreden
  5. waren aangetreden
  6. waren aangetreden
o.t.t.t.
  1. zal aantreden
  2. zult aantreden
  3. zal aantreden
  4. zullen aantreden
  5. zullen aantreden
  6. zullen aantreden
o.v.t.t.
  1. zou aantreden
  2. zou aantreden
  3. zou aantreden
  4. zouden aantreden
  5. zouden aantreden
  6. zouden aantreden
diversen
  1. treed aan!
  2. treedt aan!
  3. aangetreden
  4. aantredende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aantreden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
enter aantreden; toetreden aangaan; aanknopen; aanmelden; betreden; binnen gaan; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenstappen; binnentreden; binnentrekken; ingaan; inklaren; inschrijven; insturen; intekenen; invallen; invoeren; inzenden; klaren; naar binnen vallen; opgeven; penetreren; subscriberen
fall in aantreden; toetreden erin vallen; invallen; naar binnen vallen
line up aantreden; toetreden richten; uitbalanceren; uitlijnen
step off aantreden; toetreden