Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afbetten:


Dutch

Detailed Translations for afbetten from Dutch to English

afbetten:

afbetten [znw.] noun

  1. afbetten (betten)
    the bathing; the dabbing

afbetten verb

  1. afbetten (betten; deppen; bevochtigen)
    to dab; to moisten; to wet
    • dab verb (dabs, dabbed, dabbing)
    • moisten verb (moistens, moistened, moistening)
    • wet verb (wets, wetted, wetting)

Translation Matrix for afbetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
bathing afbetten; betten
dab kledder; klodder; kwak; lik; schar
dabbing afbetten; betten
wet chagrijn; schlemiel; slemiel; slungel; spelbreker; sukkel; watje
VerbRelated TranslationsOther Translations
dab afbetten; betten; bevochtigen; deppen
moisten afbetten; betten; bevochtigen; deppen bevochtigen; nat maken
wet afbetten; betten; bevochtigen; deppen begieten; besproeien; bespuiten; bevochtigen; nat maken; sproeien; water geven
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
wet humide; met neerslag; nat; regenachtig; vochtig