Dutch

Detailed Translations for blakend from Dutch to English

blakend:


Translation Matrix for blakend:

NounRelated TranslationsOther Translations
fit convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
well bron; put; waterput; wel
VerbRelated TranslationsOther Translations
fit aanbrengen; aankunnen; aanleggen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; proberen; stroken; stroken met
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
fit blakend; fit; getraind; gezond adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; capabel; competent; gepast; geschikt; in staat te werken; juist; passend; valide
flourishing blakend; gezond; zonder ziekte bloeiend; fleurig; florerend; florissant; opbloeiend; toenemend in bloei; welgesteld; welvarend
healthy blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte blakend van gezondheid; fit; fleurig; florerend; florissant; gezond; gezondheids; gezondheidsbevorderend; welgesteld; welvarend; zonder ziekte
prosperous blakend; gezond; zonder ziekte bloeiend; florerend; florissant; gelukkig; geslaagd; in goeden doen; succesvol; voorspoedig; voorspoedig verlopend; welgesteld; welvarend
thriving blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte florerend; welgesteld; welvarend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
in good health blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte blakend van gezondheid; fit; florerend; gezond; welgesteld; welvarend; zonder ziekte
well blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte blakend van gezondheid; fit; florerend; gezond; jawel; tja; wel; welgesteld; welnu; welvarend; zonder ziekte

blaken:

blaken verb (blaak, blaakt, blaakte, blaakten, geblaakt)

  1. blaken (sterk aanwezig zijn)
    to blaze; to glow with; be dominantly present
  2. blaken (licht uitzenden; stralen)
    to blaze; to radiate; to shine; to glow with; to beam
    • blaze verb (blazes, blazed, blazing)
    • radiate verb (radiates, radiated, radiating)
    • shine verb (shines, shined, shining)
    • glow with verb (glows with, glowed with, glowing with)
    • beam verb (beams, beamed, beaming)

Conjugations for blaken:

o.t.t.
  1. blaak
  2. blaakt
  3. blaakt
  4. blaken
  5. blaken
  6. blaken
o.v.t.
  1. blaakte
  2. blaakte
  3. blaakte
  4. blaakten
  5. blaakten
  6. blaakten
v.t.t.
  1. heb geblaakt
  2. hebt geblaakt
  3. heeft geblaakt
  4. hebben geblaakt
  5. hebben geblaakt
  6. hebben geblaakt
v.v.t.
  1. had geblaakt
  2. had geblaakt
  3. had geblaakt
  4. hadden geblaakt
  5. hadden geblaakt
  6. hadden geblaakt
o.t.t.t.
  1. zal blaken
  2. zult blaken
  3. zal blaken
  4. zullen blaken
  5. zullen blaken
  6. zullen blaken
o.v.t.t.
  1. zou blaken
  2. zou blaken
  3. zou blaken
  4. zouden blaken
  5. zouden blaken
  6. zouden blaken
en verder
  1. ben geblaakt
  2. bent geblaakt
  3. is geblaakt
  4. zijn geblaakt
  5. zijn geblaakt
  6. zijn geblaakt
diversen
  1. blaak!
  2. blaakt!
  3. geblaakt
  4. blakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
beam balk; dwarsbalk; dwarshout; juk; kruishout; ritshout; straal; straalbundel; stralenbundel
blaze brand; fik; vlammenzee; vuur; vuurzee
radiate licht verspreiden; schijnen
shine flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; licht verspreiden; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; straling
VerbRelated TranslationsOther Translations
be dominantly present blaken; sterk aanwezig zijn
beam blaken; licht uitzenden; stralen flikkeren; fonkelen; glanzen; glunderen; iets uitstralen; overzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
blaze blaken; licht uitzenden; sterk aanwezig zijn; stralen flakkeren; flikkeren; laaien; vlammen; vlammen uitslaan
glow with blaken; licht uitzenden; sterk aanwezig zijn; stralen
radiate blaken; licht uitzenden; stralen flikkeren; fonkelen; glanzen; glunderen; iets uitstralen; schijnen; sprankelen; stralen; straling uitzenden; twinkelen
shine blaken; licht uitzenden; stralen beschijnen; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; verlichten

Related Translations for blakend