Dutch

Detailed Translations for conveniëren from Dutch to English

conveniëren:

conveniëren verb (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)

  1. conveniëren (geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn)
    to be suitable; to suit; to befit; to be fit; to be right; to be all right
    • be suitable verb (is suitable, being suitable)
    • suit verb (suits, suited, suiting)
    • befit verb (befits, befitted, befitting)
    • be fit verb (is fit, being fit)
    • be right verb (is right, being right)
    • be all right verb (is all right, being all right)
  2. conveniëren (prettig vinden; bevallen; aanstaan)
    to like
    • like verb (likes, liked, liking)
  3. conveniëren
    to be convenient to
  4. conveniëren (gelegen komen; schikken; passen; uitkomen)
    to suit; suit one's convenience

Conjugations for conveniëren:

o.t.t.
  1. convenieer
  2. convenieert
  3. convenieert
  4. conveniëren
  5. conveniëren
  6. conveniëren
o.v.t.
  1. convenieerde
  2. convenieerde
  3. convenieerde
  4. convenieerden
  5. convenieerden
  6. convenieerden
v.t.t.
  1. ben geconvenieerd
  2. bent geconvenieerd
  3. is geconvenieerd
  4. zijn geconvenieerd
  5. zijn geconvenieerd
  6. zijn geconvenieerd
v.v.t.
  1. was geconvenieerd
  2. was geconvenieerd
  3. was geconvenieerd
  4. waren geconvenieerd
  5. waren geconvenieerd
  6. waren geconvenieerd
o.t.t.t.
  1. zal conveniëren
  2. zult conveniëren
  3. zal conveniëren
  4. zullen conveniëren
  5. zullen conveniëren
  6. zullen conveniëren
o.v.t.t.
  1. zou conveniëren
  2. zou conveniëren
  3. zou conveniëren
  4. zouden conveniëren
  5. zouden conveniëren
  6. zouden conveniëren
diversen
  1. convenieer!
  2. convenieert!
  3. geconvenieerd
  4. conveniërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for conveniëren:

NounRelated TranslationsOther Translations
suit colbertkostuum; kostuum; maatpak; pak
VerbRelated TranslationsOther Translations
be all right conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen
be convenient to conveniëren
be fit conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen
be right conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen
be suitable conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen
befit conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; uitkomen
like aanstaan; bevallen; conveniëren; prettig vinden aanstaan; amuseren; believen; genieten; genot hebben van; goeddunken; houden van; lekker vinden; lusten
suit conveniëren; deugen; gelegen komen; geschikt zijn; passen; passend zijn; schikken; uitkomen aangenaam aandoen; aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren; staan; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen naar
suit one's convenience conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
like dergelijk; dergelijke; dusdanig; evenzo; in overeenstemming met; naar; net zo; zo een; zo'n; zoals; zodanig; zoiets; zowel als; zulk; zulke
ModifierRelated TranslationsOther Translations
be right dezelfde tijd aangeven; gelijklopen