Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. gebabbel:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gebabbel from Dutch to English

gebabbel:

gebabbel [het ~] noun

  1. het gebabbel (gekwebbel; gekeuvel; geklets)
    the gabble; the babble; the yacking; the chatter; the claptrap; the cackling; the jabber
  2. het gebabbel (praatje; causerie; babbeltje)
    the chat
  3. het gebabbel (gekout; gepraat)
    the gossip; the talk

Translation Matrix for gebabbel:

NounRelated TranslationsOther Translations
babble gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
cackling gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
chat babbeltje; causerie; gebabbel; praatje babbeltje; chat; chatgesprek; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
chatter gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
claptrap gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
gabble gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel eendegesnater; gekwaak; gesnater
gossip gebabbel; gekout; gepraat achterklap; babbelaar; geklap; geklep; geklets; gepraat; geroddel; klap; klep; klets; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwaadsprekerij; kwebbel; laster; lastering; lasterpraatje; leuteraar; leuterkous; ouwehoer; praat; praatjes; roddel; roddelaar; roddelaarster; roddelpraat; roddels; zwammer; zwamneus; zwartmaken; zwetser
jabber gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel brabbeltaal; gebazel; gebrabbel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; koeterwaals; leuterpraat
talk gebabbel; gekout; gepraat achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; gesprek; klap; klets; mondeling onderhoud; onderhoud; praat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; samenspraak
yacking gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
VerbRelated TranslationsOther Translations
babble brabbelen; kletspraat verkopen; krompraten; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
chat babbelen; bomen; chatten; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
chatter babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; lullen; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
gabble kakelen; kwaken; kwetteren; raffelen; snateren
gossip belasteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen
jabber bazelen; kletspraat verkopen; kwijlen; lallen; lullen; raffelen; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
talk babbelen; bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden; wauwelen; zwammen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
jabber koeterwaals

Wiktionary Translations for gebabbel:

gebabbel
noun
  1. Idle chatter
  2. informal conversation

Cross Translation:
FromToVia
gebabbel chat; babble babil — Bavardage enfantin où le plaisir passe avant la volonté d'être compris
gebabbel chatter; babble bavardageaction de bavarder.