Dutch

Detailed Translations for geitenbreier from Dutch to English

geitenbreier:

geitenbreier [de ~ (m)] noun

  1. de geitenbreier (zeurkous; zeikerd; zemel; zeurpiet; zeur)
    the yellowbelly; the bugger
    the nag
    – someone (especially a woman) who annoys people by constantly finding fault 1
    • nag [the ~] noun
    the pain in the ass
    – something or someone that causes trouble; a source of unhappiness 1
    the creep
    – someone unpleasantly strange or eccentric 1
    the bore
    – a person who evokes boredom 1
    the pain in the neck
    – a bothersome annoying person 1
  2. de geitenbreier (nietsnut; lanterfanter; slampamper; )
    the slacker; the good-for-nothing; the yellowbelly; the slowpoke; the loiterer; the lazybones; the sluggard; the snail; the slowcoach; the wretch; the wretched fellow

Translation Matrix for geitenbreier:

NounRelated TranslationsOther Translations
bore geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet diameter; hinderlijk persoon; lastpak; lastpost; middellijn
bugger geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
creep geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet engerd; etter; etterbak; griezel; griezeltje
good-for-nothing geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous niksnut
lazybones geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous
loiterer geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous hannes; klooier; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
nag geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
pain in the ass geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet etter; etterbak
pain in the neck geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet ellendeling; etter; etterbak; hinderlijk persoon; kaffer; klier; kreng; lastpak; lastpost; mispunt; rotvent; schoft; schurk; smeerlap; snertvent; stuk ongeluk
pest hinderlijk persoon; lastpak; lastpost
slacker geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous drukster; flierefluiter; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekster; slampamper
slowcoach geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous babbelaar; hannes; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwebbel; leuteraar; sijsjeslijmer; slak; slome; sukkel; talmer; talmster; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelares; treuzelkous; zoutzak; zwammer; zwetser
slowpoke geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
sluggard geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous flierefluiter; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; luiaard; luilak; luiwammes; slampamper
snail geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous hannes; huisjesslak; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
wretch geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous drommel; ellendeling; etter; etterbak; galbak; klier; kreng; mispunt; ongelukkige; schoft; schooier; schurk; sloeber; smeerlap; stakker; stuk ongeluk; stumper; zielenpiet
wretched fellow geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous ellendeling; etter; etterbak; galbak; klier; kreng; mispunt; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk
yellowbelly geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
VerbRelated TranslationsOther Translations
bore aanboren; boren; vervelen
creep kruipen
nag aandringen; chicaneren; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; etteren; griepen; harrewarren; jennen; klagen; kleinzielig gedragen; klieren; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zeiken; zeuren; zieken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
good-for-nothing onnut

Related Words for "geitenbreier":

  • geitenbreiers