Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. grauw:
  2. grauwen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for grauw from Dutch to English

grauw:

grauw [de ~ (m)] noun

  1. de grauw (gepeupel; plebs; rapaille)
    the mob; the riffraff; the scum; the ragtag; the rabble; the riff-raff
  2. de grauw (snauw; grom)
    the growl; the snarl

Translation Matrix for grauw:

NounRelated TranslationsOther Translations
grey schimmel; wit paard
growl grauw; grom; snauw
mob gepeupel; grauw; plebs; rapaille drom; horde; kudde; massa; schaar; schare; troep; volksmenigte
rabble gepeupel; grauw; plebs; rapaille canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
ragtag gepeupel; grauw; plebs; rapaille canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
riff-raff gepeupel; grauw; plebs; rapaille geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
riffraff gepeupel; grauw; plebs; rapaille canaille; gajes; janhagel
scum gepeupel; grauw; plebs; rapaille canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
snarl grauw; grom; snauw
VerbRelated TranslationsOther Translations
growl grauwen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; snauwen
snarl afbekken; afblaffen; afsnauwen; grauwen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; snauwen; toesnauwen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
ashen grauw; vaal asgrauw; blank; bleek; bleek van gelaatskleur; doodsbleek; lijkbleek; lijkwit; sneeuwwit; spierwit; vaal; wit; wit van huidskleur
cheerless grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; sfeerloos; somber; triest; troosteloos; zonder sfeer; zwaarmoedig
drab grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos eentonig; grauwkleurig; grijs; monotoon; saai; slaapverwekkend
dreary grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
dull grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos achterlijk; afgestompt; afgezaagd; afstompend; beslagen; bleekrood; bokkig; bot; breinloos; daas; dof; dom; duf; dwars; eentonig; ellendig; flets; geestdodend; geesteloos; glansloos; hersenloos; idioot; koppig; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; mat; melig; monotoon; niet helder; niet uitbundig; onbenullig; ongeanimeerd; onnozel; onscherp; onverstandig; rot; saai; saaie; slaapverwekkend; smakeloos; soezerig; stijfhoofdig; stijlloos; stom; stompzinnig; stupide; suf; taai; vaalrood; verstandeloos; versuft; vervelend; weerbarstig; weerspannig; zonder afleiding; zouteloos
gloomy grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; zwaarmoedig
grey grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos grauwkleurig; grijs; grijsharig
grubby grauw; vaal bedoezeld; bevlekt; flodderig; groezelig; haveloos; kliederig; knoeierig; met vuil bemorst; morsig; onkies; onkuis; onrein; onzindelijk; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; smoezelig; vies; viezig; vlekkig; voddig; vuil; vunzig
joyless grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig
sad grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bedroevend; droef; droefgeestig; droevig; kommervol; melancholisch; melancholische; naargeestig; rouwig; somber; treurig; triest; troosteloos; verdrietig; vol met zorgen; zwaarmoedig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ash grey grauw; vaal

Related Words for "grauw":


Wiktionary Translations for grauw:

grauw
adjective
  1. donkergrijs, kleurloos
grauw
adjective
  1. dreary, gloomy

Cross Translation:
FromToVia
grauw grey grauohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß
grauw gray; grey gris — De couleur grise

grauw form of grauwen:

grauwen verb (grauw, grauwt, grauwde, grauwden, gegrauwd)

  1. grauwen (snauwen)
    to snarl; to growl
    • snarl verb (snarls, snarled, snarling)
    • growl verb (growls, growled, growling)

Conjugations for grauwen:

o.t.t.
  1. grauw
  2. grauwt
  3. grauwt
  4. grauwen
  5. grauwen
  6. grauwen
o.v.t.
  1. grauwde
  2. grauwde
  3. grauwde
  4. grauwden
  5. grauwden
  6. grauwden
v.t.t.
  1. heb gegrauwd
  2. hebt gegrauwd
  3. heeft gegrauwd
  4. hebben gegrauwd
  5. hebben gegrauwd
  6. hebben gegrauwd
v.v.t.
  1. had gegrauwd
  2. had gegrauwd
  3. had gegrauwd
  4. hadden gegrauwd
  5. hadden gegrauwd
  6. hadden gegrauwd
o.t.t.t.
  1. zal grauwen
  2. zult grauwen
  3. zal grauwen
  4. zullen grauwen
  5. zullen grauwen
  6. zullen grauwen
o.v.t.t.
  1. zou grauwen
  2. zou grauwen
  3. zou grauwen
  4. zouden grauwen
  5. zouden grauwen
  6. zouden grauwen
diversen
  1. grauw!
  2. grauwt!
  3. gegrauwd
  4. grauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for grauwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
growl grauw; grom; snauw
snarl grauw; grom; snauw
VerbRelated TranslationsOther Translations
growl grauwen; snauwen grommen; knorren; knorrend geluid maken
snarl grauwen; snauwen afbekken; afblaffen; afsnauwen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; snauwen; toesnauwen

Related Words for "grauwen":