Dutch

Detailed Translations for inleidend from Dutch to English

inleidend:


Translation Matrix for inleidend:

NounRelated TranslationsOther Translations
opening aanvang; afzetgebied; afzetmarkt; barst; begin; bijt; gat; groef; inkeping; inzet; kloof; ontsluiten; ontsluiting; opening; openlegging; openmaken; openstelling; reet; scheur; spleet; split; start; tussenruimte; uitsparing; wak
preliminary anticiperen; vooruitlopen op
progressing vooruitgaan; vorderen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
foregoing inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand vooropgaand; vooruitgaand
introductory inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand vooropgaand; vooruitgaand
opening inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand
preceding inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand afgelopen; verleden; vooropgaand; vooruitgaand; vorig
prefatory inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand
preliminary inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand vooropgaand; vooruitgaand
ModifierRelated TranslationsOther Translations
progressing inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand vooropgaand; vooruitgaand
walking in front inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand

inleidend form of inleiden:

inleiden verb (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)

  1. inleiden (openen)
    to open; to introduce; to start
    • open verb (opens, opened, opening)
    • introduce verb (introduces, introduced, introducing)
    • start verb (starts, started, starting)

Conjugations for inleiden:

o.t.t.
  1. leid in
  2. leidt in
  3. leidt in
  4. leiden in
  5. leiden in
  6. leiden in
o.v.t.
  1. leidde in
  2. leidde in
  3. leidde in
  4. leidden in
  5. leidden in
  6. leidden in
v.t.t.
  1. heb ingeleid
  2. hebt ingeleid
  3. heeft ingeleid
  4. hebben ingeleid
  5. hebben ingeleid
  6. hebben ingeleid
v.v.t.
  1. had ingeleid
  2. had ingeleid
  3. had ingeleid
  4. hadden ingeleid
  5. hadden ingeleid
  6. hadden ingeleid
o.t.t.t.
  1. zal inleiden
  2. zult inleiden
  3. zal inleiden
  4. zullen inleiden
  5. zullen inleiden
  6. zullen inleiden
o.v.t.t.
  1. zou inleiden
  2. zou inleiden
  3. zou inleiden
  4. zouden inleiden
  5. zouden inleiden
  6. zouden inleiden
en verder
  1. is ingeleid
diversen
  1. leid in!
  2. leidt in!
  3. ingeleid
  4. inleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inleiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
open vrije ruimten
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
VerbRelated TranslationsOther Translations
introduce inleiden; openen aandragen; aanvoeren; inbrengen; introduceren; invoegen; inwerken; kennis laten maken; naar voren brengen; opperen; poneren; prepareren; stellen; voorbereiden op; voorstellen
open inleiden; openen aanbreken; beginnen; een begin nemen; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
start inleiden; openen aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
open benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit

Wiktionary Translations for inleiden:


Cross Translation:
FromToVia
inleiden introduce; insert; put away; put in; stow; enclose; enter; input; sheathe; announce; advertise; give notice of introduire — Faire entrer une chose dans une autre.