Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kapotgaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kapotgaan from Dutch to English

kapotgaan:

kapotgaan verb (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)

  1. kapotgaan (doodgaan; overlijden; sterven; omkomen)
    to die; to decease; to pass away; to be on one's deathbed
    • die verb (dies, died, dying)
    • decease verb (deceases, deceased, deceasing)
    • pass away verb (passes away, passed away, passing away)
    • be on one's deathbed verb (is on one's deathbed, being on one's deathbed)
  2. kapotgaan (stukgaan; onklaar raken)
    to become defective; to break; to fall to pieces

Conjugations for kapotgaan:

o.t.t.
  1. ga kapot
  2. gaat kapot
  3. gaat kapot
  4. gaan kapot
  5. gaan kapot
  6. gaan kapot
o.v.t.
  1. ging kapot
  2. ging kapot
  3. ging kapot
  4. gingen kapot
  5. gingen kapot
  6. gingen kapot
v.t.t.
  1. ben kapot gegaan
  2. bent kapot gegaan
  3. is kapot gegaan
  4. zijn kapot gegaan
  5. zijn kapot gegaan
  6. zijn kapot gegaan
v.v.t.
  1. was kapot gegaan
  2. was kapot gegaan
  3. was kapot gegaan
  4. waren kapot gegaan
  5. waren kapot gegaan
  6. waren kapot gegaan
o.t.t.t.
  1. zal kapotgaan
  2. zult kapotgaan
  3. zal kapotgaan
  4. zullen kapotgaan
  5. zullen kapotgaan
  6. zullen kapotgaan
o.v.t.t.
  1. zou kapotgaan
  2. zou kapotgaan
  3. zou kapotgaan
  4. zouden kapotgaan
  5. zouden kapotgaan
  6. zouden kapotgaan
diversen
  1. ga kapot!
  2. gaat kapot!
  3. kapot gegaan
  4. kapotgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kapotgaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
break breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
decease dood; overlijden; verscheiden
die creperen; gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm
VerbRelated TranslationsOther Translations
be on one's deathbed doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven
become defective kapotgaan; onklaar raken; stukgaan breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan
break kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; slechten; stukbreken; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
decease doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven
die doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven bezwijken; breken; creperen; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; inslapen; kapot gaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; stempel zetten; stempelen; sterven; stuk gaan; vallen; verhongeren; verrekken; verscheiden; versterven; wegvallen; zieltogen
fall to pieces kapotgaan; onklaar raken; stukgaan desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verkommeren; vervallen
pass away doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
OtherRelated TranslationsOther Translations
die dobbelsteen

Wiktionary Translations for kapotgaan:

kapotgaan
verb
  1. to fail
  2. intransitive: to stop functioning properly or altogether