Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ontoereikendheid:
  2. ontoereikend:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontoereikendheid from Dutch to English

ontoereikendheid:

ontoereikendheid [de ~ (v)] noun

  1. de ontoereikendheid
    the shortfall; the insufficiency; the deficiency; the lack; the shortcoming

Translation Matrix for ontoereikendheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
deficiency ontoereikendheid deficit; gebrek; gebrekkigheid; gemis; kastekort; tekort
insufficiency ontoereikendheid deficit; tekort
lack ontoereikendheid armoede; deficit; ellende; gebrek; gemis; tekort
shortcoming ontoereikendheid deficit; tekort; tekortkoming
shortfall ontoereikendheid deficit; tekort
VerbRelated TranslationsOther Translations
lack afwezig zijn; mankeren; ontberen; ontbreken; verzuimen

Related Words for "ontoereikendheid":


ontoereikendheid form of ontoereikend: