Summary


Dutch

Detailed Translations for stigma from Dutch to English

stigma:

stigma [het ~] noun

  1. het stigma (wondteken van Christus)
    the stigma; the brand
  2. het stigma (karaktertrek; karakteristiek; eigenschap; kenmerk)
    the characteristic; the feature; the trait; the attribute; the property

Translation Matrix for stigma:

NounRelated TranslationsOther Translations
attribute eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma attribuut; kenmerk
brand stigma; wondteken van Christus brandmerk; fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; warenmerk; zwaard wapenkunde
characteristic eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma eigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrekje; kenmerk; trekje; typering
feature eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma eigenschap; functie; gelaatstrek; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; karaktertrekje; kenmerk; rubriek; trekje; typering
property eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma activa; baten; bezit; bezittingen; eigendom; eigenschap; goederen; have; tegoed
stigma stigma; wondteken van Christus schandmerk; schandvlek; smet
trait eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma karaktertrekje; trekje
VerbRelated TranslationsOther Translations
attribute toeschrijven
brand aankruisen; branden; brandmerken; inbranden; markeren; merken; van stigma's voorzien
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
characteristic illustratief; karakteristiek; kenmerkend; kenschetsend; specifiek; tekenend; typerend; typisch

Related Translations for stigma