Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uit elkaar houden:


Dutch

Detailed Translations for uit elkaar houden from Dutch to English

uit elkaar houden:

uit elkaar houden verb (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)

  1. uit elkaar houden (onderscheiden; uiteenhouden)
    to perceive; to become aware of; to keep apart; to notice; to hold apart; to sense; to see; to find
    • perceive verb (perceives, perceived, perceiving)
    • become aware of verb (becomes aware of, becoming aware of)
    • keep apart verb (keeps apart, kept apart, keeping apart)
    • notice verb (notices, noticed, noticing)
    • hold apart verb (holds apart, held apart, holding apart)
    • sense verb (senses, sensed, sensing)
    • see verb (sees, saw, seeing)
    • find verb (finds, found, finding)

Conjugations for uit elkaar houden:

o.t.t.
  1. houd uit elkaar
  2. houdt uit elkaar
  3. houdt uit elkaar
  4. houden uit elkaar
  5. houden uit elkaar
  6. houden uit elkaar
o.v.t.
  1. hield uit elkaar
  2. hield uit elkaar
  3. hield uit elkaar
  4. hielden uit elkaar
  5. hielden uit elkaar
  6. hielden uit elkaar
v.t.t.
  1. heb uit elkaar gehouden
  2. hebt uit elkaar gehouden
  3. heeft uit elkaar gehouden
  4. hebben uit elkaar gehouden
  5. hebben uit elkaar gehouden
  6. hebben uit elkaar gehouden
v.v.t.
  1. had uit elkaar gehouden
  2. had uit elkaar gehouden
  3. had uit elkaar gehouden
  4. hadden uit elkaar gehouden
  5. hadden uit elkaar gehouden
  6. hadden uit elkaar gehouden
o.t.t.t.
  1. zal uit elkaar houden
  2. zult uit elkaar houden
  3. zal uit elkaar houden
  4. zullen uit elkaar houden
  5. zullen uit elkaar houden
  6. zullen uit elkaar houden
o.v.t.t.
  1. zou uit elkaar houden
  2. zou uit elkaar houden
  3. zou uit elkaar houden
  4. zouden uit elkaar houden
  5. zouden uit elkaar houden
  6. zouden uit elkaar houden
en verder
  1. ben uit elkaar gehouden
  2. bent uit elkaar gehouden
  3. is uit elkaar gehouden
  4. zijn uit elkaar gehouden
  5. zijn uit elkaar gehouden
  6. zijn uit elkaar gehouden
diversen
  1. houd uit elkaar!
  2. houdt uit elkaar!
  3. uit elkaar gehouden
  4. uit elkaar houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uit elkaar houden:

NounRelated TranslationsOther Translations
find ontdekking; uitdenking; uitvinding; vinding; vondst
notice bekijks; congé; convocatie; huuropzegging; informatie; kennisgeving; mededeling; opheldering; toelichting; uiteenzetting; uitleg; verduidelijking; verklaring; verwittiging
sense bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; bezinning; brein; denkvermogen; geest; hersens; inkeer; ratio; strekking; tendens; vernuft; verstand
VerbRelated TranslationsOther Translations
become aware of onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien
find onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aangetroffen worden; aantreffen; gewaarworden; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen; tegenkomen; vinden
hold apart onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
keep apart onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden onderscheid maken; onderscheiden
notice onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; bekrachtigen; bemerken; bespeuren; bestempelen; certificeren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; waarmerken; waarnemen; zien
perceive onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; waarnemen; zien
see onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; visualiseren; voelen; waarnemen; zien
sense onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanvoelen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; lucht krijgen van; merken; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
ModifierRelated TranslationsOther Translations
sense sensueel; wulps; zinlijk; zintuiglijke

Related Translations for uit elkaar houden