Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. zich afspelen:


Dutch

Detailed Translations for zich afspelen from Dutch to English

zich afspelen:

zich afspelen verb

  1. zich afspelen (situeren; plaatsen)
    to situate; to place; to locate; to set; to station; to put
    • situate verb (situates, situated, situating)
    • place verb (places, placed, placing)
    • locate verb (locates, located, locating)
    • set verb (sets, set, setting)
    • station verb (stations, stationed, stationing)
    • put verb (puts, put, putting)
    to post
    – assign to a station 1
    • post verb (posts, posted, posting)

Translation Matrix for zich afspelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
place gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
post ambt; baan; bericht; betrekking; dienstbetrekking; functie; gebrachte brieven; job; mast; paal; pijler; pilaar; positie; post; standoord; wachtpost
set accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
station standoord; station
VerbRelated TranslationsOther Translations
locate plaatsen; situeren; zich afspelen bijzetten; lokaliseren; neerzetten; opsporen; plaatsen; traceren; vinden; zetten
place plaatsen; situeren; zich afspelen aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
post plaatsen; situeren; zich afspelen boeken; op de bus doen; posten
put plaatsen; situeren; zich afspelen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; wegleggen; zetten
set plaatsen; situeren; zich afspelen deponeren; gelijkzetten; initiëren; inklinken; leggen; neerleggen; neerzetten; onder water gaan; ondergaan; op gang brengen; plaatsen; stationeren; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zetten; zinken
situate plaatsen; situeren; zich afspelen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; positioneren; stationeren; zetten
station plaatsen; situeren; zich afspelen deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
set star; strak; strakgespannen; verstard
ModifierRelated TranslationsOther Translations
put gelegd

Related Translations for zich afspelen