Dutch

Detailed Translations for afleggen from Dutch to Spanish

afleggen:

afleggen verb (leg af, legt af, legde af, legden af, afgelegd)

  1. afleggen (meters maken)
  2. afleggen (bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan)
    sucumbir; ceder; morir; caer

Conjugations for afleggen:

o.t.t.
  1. leg af
  2. legt af
  3. legt af
  4. leggen af
  5. leggen af
  6. leggen af
o.v.t.
  1. legde af
  2. legde af
  3. legde af
  4. legden af
  5. legden af
  6. legden af
v.t.t.
  1. heb afgelegd
  2. hebt afgelegd
  3. heeft afgelegd
  4. hebben afgelegd
  5. hebben afgelegd
  6. hebben afgelegd
v.v.t.
  1. had afgelegd
  2. had afgelegd
  3. had afgelegd
  4. hadden afgelegd
  5. hadden afgelegd
  6. hadden afgelegd
o.t.t.t.
  1. zal afleggen
  2. zult afleggen
  3. zal afleggen
  4. zullen afleggen
  5. zullen afleggen
  6. zullen afleggen
o.v.t.t.
  1. zou afleggen
  2. zou afleggen
  3. zou afleggen
  4. zouden afleggen
  5. zouden afleggen
  6. zouden afleggen
diversen
  1. leg af!
  2. legt af!
  3. afgelegd
  4. afgelegde
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afleggen [znw.] noun

  1. afleggen (bezwijken)
    el sucumbir

Translation Matrix for afleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ceder uitrekken
sucumbir afleggen; bezwijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
caer afleggen; bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan afzien van rechtsvervolging; bezwijken; breken; buitelen; doodgaan; duikelen; heengaan; het onderspit delven; inslapen; kapot gaan; kelderen; omkomen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; seponeren; sneuvelen; sodemieteren; sterven; strijd verliezen; stuk gaan; ten onder gaan; ten val komen; tenondergaan; vallen; vergaan; wegvallen; zakken
ceder afleggen; bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan aan een ander overlaten; afgeven; afstaan; afstand doen; afzien; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; iets toekennen; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; rekken; spannen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
cubrir mucha distancia afleggen; meters maken
morir afleggen; bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan besterven; besterven van angst; bezwijken; breken; doodgaan; heengaan; in de oorlog omkomen; inslapen; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; ondergaan; ontslapen; ophouden te bestaan; overlijden; sneuvelen; sterven; stuk gaan; te gronde gaan; ten ondergaan; uitsterven; vallen; verscheiden; wegvallen
recorrer mucho afleggen; meters maken
sucumbir afleggen; bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan doorleven; doorstaan; onder water gaan; ondergaan; verdragen; verduren; verteren; zinken

Wiktionary Translations for afleggen:

afleggen
verb
  1. het voorbereiden van de overledene(n) op de begrafenis
  2. afstand overbruggen
  3. van het lichaam doen

Cross Translation:
FromToVia
afleggen atestiguar bear — declare
afleggen demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens
afleggen abdicar abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
afleggen remover; quitar enlever — Déplacer vers le haut.
afleggen leer de cabo a rabo; recorrer; atravesar parcourirtraverser un espace en divers sens.

Related Translations for afleggen