Dutch

Detailed Translations for beroeren from Dutch to Spanish

beroeren:

Conjugations for beroeren:

o.t.t.
  1. beroer
  2. beroert
  3. beroert
  4. beroeren
  5. beroeren
  6. beroeren
o.v.t.
  1. beroerde
  2. beroerde
  3. beroerde
  4. beroerden
  5. beroerden
  6. beroerden
v.t.t.
  1. ben beroerd
  2. bent beroerd
  3. is beroerd
  4. zijn beroerd
  5. zijn beroerd
  6. zijn beroerd
v.v.t.
  1. was beroerd
  2. was beroerd
  3. was beroerd
  4. waren beroerd
  5. waren beroerd
  6. waren beroerd
o.t.t.t.
  1. zal beroeren
  2. zult beroeren
  3. zal beroeren
  4. zullen beroeren
  5. zullen beroeren
  6. zullen beroeren
o.v.t.t.
  1. zou beroeren
  2. zou beroeren
  3. zou beroeren
  4. zouden beroeren
  5. zouden beroeren
  6. zouden beroeren
diversen
  1. beroer!
  2. beroert!
  3. beroerd
  4. beroerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beroeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
despachar afgeven; afleveren; aflevering
golpear bekloppen
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
adoptar beroeren; raken; treffen aannemen; adopteren; annexeren; beïnvloeden; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; inlijven; overnemen; raken; treffen
agitar beroeren; roeren agiteren; deinen; golven; in beroering brengen; met de hand groeten; nerveus maken; oppoken; opstoken; verroeren; wuiven; zwaaien
alcanzar beroeren; raken; treffen aangeven; aanreiken; achteropkomen; behalen; bereiken; binnenbrengen; binnenhalen; brengen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; geven; inhalen; inlopen; komen tot; langs brengen; meebrengen; penetreren in; reiken; terecht komen; torsen; verkrijgen; winnen
azotar beroeren; raken; treffen afranselen; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; knuppelen
batir beroeren; raken; roeren; treffen iemand raken; iemand treffen; inkloppen; klutsen; knuppelen; ranselen
comer un peón beroeren; raken; treffen iemand raken; iemand treffen
conmover beroeren; raken; treffen bewegen; beïnvloeden; omroeren; ontroeren; opschudden; raken; roeren; treffen; zich verplaatsen
dar golpes beroeren; raken; treffen aankloppen; aantikken; beuken; bomen kappen; een klap geven; hakken; houwen; iemand raken; iemand treffen; kappen; kloppen; omhakken; rammen; slaan; tikken; vellen
despachar beroeren; bewegen; in beweging brengen behandelen; demonteren; herstellen; iets afhandelen; iets verplaatsen; in orde brengen; in orde maken; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitklaren; uitsturen; verhuizen; verkassen; verleggen; verzenden; wegsturen; wegzenden
emocionar beroeren; raken; treffen ontroeren; raken; treffen
encontrar beroeren; raken; treffen aanboren; aantreffen; boren; lokaliseren; ontdekken; oprijzen; opsporen; rijzen; tegenkomen; traceren; vinden
golpear beroeren; raken; treffen aankloppen; aantikken; beuken; bonken; bonzen; een klap geven; hameren; hard slaan; heien; hengsten; iemand raken; iemand treffen; ineenslaan; inkloppen; klepperen; kletteren; kloppen; luiden; meppen; rammelen; rammen; slaan; tegen elkaar slaan; tikken; timmeren
ir a pie beroeren; bewegen; in beweging brengen banjeren; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
manejar beroeren; bewegen; in beweging brengen bedienen; iets aankunnen; knoppen bedienen; managen
maniobrar beroeren; bewegen; in beweging brengen exerceren; koers zetten naar; koersen naar; manoeuvreren; marcheren; opkruisen; oplaveren
mover beroeren; raken; treffen bewegen; deponeren; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; leggen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; neerzetten; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; plaatsen; raken; roeren; stappen; stationeren; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zetten; zich verplaatsen; zich voortbewegen
moverse beroeren; bewegen; in beweging brengen zich bewegen
pegar beroeren; raken; treffen aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; rammen; samenplakken; slaan; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken
poner en movimiento beroeren; bewegen; in beweging brengen initiëren; op gang brengen; verroeren
remover beroeren; bewegen; in beweging brengen achteruitgaan; afnemen; beroven van; declineren; depriveren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; minder worden; omwoelen; ontnemen; rondroeren; te kort doen; verhuizen; verkassen
remover un líquido beroeren; roeren
revolver beroeren; bewegen; in beweging brengen; raken; treffen graaien; grabbelen; in iets rondtasten; ontroeren; overhoop halen; raken; rommelen; rondwroeten; snuffelen; treffen
tener suerte beroeren; raken; treffen beïnvloeden; boffen; geluk hebben; het treffen; mazzel hebben; raken; treffen; zwijnen
tomar beroeren; raken; treffen aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen

Wiktionary Translations for beroeren:


Cross Translation:
FromToVia
beroeren tocar touch — make physical contact with
beroeren rozar effleurerraser, passer tout près, atteindre légèrement.
beroeren tocar toucher — Mettre la main sur quelque chose