Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitknippen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitknippen from Dutch to Spanish

uitknippen:

uitknippen verb (knip uit, knipt uit, knipte uit, knipten uit, uitgeknipt)

  1. uitknippen

Conjugations for uitknippen:

o.t.t.
  1. knip uit
  2. knipt uit
  3. knipt uit
  4. knippen uit
  5. knippen uit
  6. knippen uit
o.v.t.
  1. knipte uit
  2. knipte uit
  3. knipte uit
  4. knipten uit
  5. knipten uit
  6. knipten uit
v.t.t.
  1. heb uitgeknipt
  2. hebt uitgeknipt
  3. heeft uitgeknipt
  4. hebben uitgeknipt
  5. hebben uitgeknipt
  6. hebben uitgeknipt
v.v.t.
  1. had uitgeknipt
  2. had uitgeknipt
  3. had uitgeknipt
  4. hadden uitgeknipt
  5. hadden uitgeknipt
  6. hadden uitgeknipt
o.t.t.t.
  1. zal uitknippen
  2. zult uitknippen
  3. zal uitknippen
  4. zullen uitknippen
  5. zullen uitknippen
  6. zullen uitknippen
o.v.t.t.
  1. zou uitknippen
  2. zou uitknippen
  3. zou uitknippen
  4. zouden uitknippen
  5. zouden uitknippen
  6. zouden uitknippen
en verder
  1. ben uitgeknipt
  2. bent uitgeknipt
  3. is uitgeknipt
  4. zijn uitgeknipt
  5. zijn uitgeknipt
  6. zijn uitgeknipt
diversen
  1. knip uit!
  2. knipt uit!
  3. uitgeknipt
  4. uitknippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitknippen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cortar afhakken; afhouwen; afknippen; afsnijden; kappen; omhakken; vellen
tallar kerven
VerbRelated TranslationsOther Translations
cortar uitknippen afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afknotten; afsluiten; afsnijden; bijknippen; coifferen; concluderen; couperen; creneleren; dichtdoen; doen ophouden; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; een beetje knippen; een gevolgtrekking maken; fijnhakken; grootspreken; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; insnijden; kappen; kleinhakken; kleinmaken; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; lossnijden; omhouwen; onderbreken; opensnijden; opmaken uit; opscheppen; opsnijden; scheiden; snijden; snoeven; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
entresacar uitknippen ontbomen; ontbossen; uitdunnen; wegkappen
recortar uitknippen achteruitgaan; afnemen; beknotten; beperken; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; declineren; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; knippen; minder worden; minimaliseren; omhakken; vellen; verkleinen; wegsnijden
tallar uitknippen beitelen; houtsnijden; in hout schrijven; kerven; snijwerk maken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
cortar knippen

Wiktionary Translations for uitknippen:


Cross Translation:
FromToVia
uitknippen podar; cincelar; labrar; cortar; cortar al ras taillercouper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.