Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. wemelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for wemelen from Dutch to Spanish

wemelen:

wemelen verb (wemel, wemelt, wemelde, wemelden, gewemeld)

  1. wemelen (wriemelen)
  2. wemelen (krioelen; kruipen)

Conjugations for wemelen:

o.t.t.
  1. wemel
  2. wemelt
  3. wemelt
  4. wemelen
  5. wemelen
  6. wemelen
o.v.t.
  1. wemelde
  2. wemelde
  3. wemelde
  4. wemelden
  5. wemelden
  6. wemelden
v.t.t.
  1. heb gewemeld
  2. hebt gewemeld
  3. heeft gewemeld
  4. hebben gewemeld
  5. hebben gewemeld
  6. hebben gewemeld
v.v.t.
  1. had gewemeld
  2. had gewemeld
  3. had gewemeld
  4. hadden gewemeld
  5. hadden gewemeld
  6. hadden gewemeld
o.t.t.t.
  1. zal wemelen
  2. zult wemelen
  3. zal wemelen
  4. zullen wemelen
  5. zullen wemelen
  6. zullen wemelen
o.v.t.t.
  1. zou wemelen
  2. zou wemelen
  3. zou wemelen
  4. zouden wemelen
  5. zouden wemelen
  6. zouden wemelen
diversen
  1. wemel!
  2. wemelt!
  3. gewemeld
  4. wemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wemelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abundar en wemelen; wriemelen
estar plagado de wemelen; wriemelen
hormiguear krioelen; kruipen; wemelen; wriemelen kietelen; kittelen; klingelen; kriebelen; rinkelen; tingelen; tinkelen

Wiktionary Translations for wemelen:


Cross Translation:
FromToVia
wemelen → [[ser abundante]]; abundar abound — to be plentiful
wemelen abundar; [[ser abundante]] abound — to be copiously supplied
wemelen rebosar; hervir teem — overflowing with
wemelen pulular; hormiguear fourmiller — Traductions à trier suivant le sens